dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Eigenlijk heb ik gewoon een goede beurt nodig. Dan zou ik ook niet zo’n de behoefte hebben om dwarse columns te schrijven. Dat was althans de conclusie van de reaguurders op de website GeenStijl.nl, alwaar mijn column over Diederik Stapel vorige week van tendentieus, ongefundeerd en nodeloos kwetsend commentaar werd voorzien. Als ik had gedeugd als vrouw, zo begreep ik uit de reacties, was ik wel een lekker wijf geweest in plaats van dikke, lelijke mannenhaatster. In welk geval ik uiteraard de hele dag in een seksueel bevredigende negligé gebruik had staan maken van mijn enige recht: het aanrecht. Nimmer had ik de aanvechting gevoeld om me ergens over uit te spreken.

Van collega’s en vrienden kreeg ik na het GeenStijl-bericht het advies om me voorlopig maar even gedeisd te houden. Reacties en e-mails als “Ik kom naar je huis en ik neuk je zo hard in al je gaten dat je niets meer kunt zeggen al zou je het willen jij oliedom moddervet wijf” moet ik me maar laten welgevallen, uit angst voor meer.

Dat klinkt verstandig, ware het niet dat onze moeders natuurlijk niet die hele tweede feministische golf op poten hebben gezet zodat wij ons kunnen laten bangmaken door een stel misogynisten. Ik ben niet de enige die dat vindt. Anderhalve week geleden sprak een groep Britse vrouwelijke bloggers en journalisten zich in The Observer uit tegen vrouwenhaat op internet. Zoals Laurie Penny van The Guardian, die de aanvallen op haar uiterlijk spuugzat is. Het idee dat een vrouw seksueel aantrekkelijk moet zijn om serieus genomen te worden, wordt al een paar honderd jaar gebruikt om vrouwen te beschimpen en weg te zetten, zegt Penny. Het internet maakt het gewoon gemakkelijker voor de jongen in de eenzame slaapkamer om mee te doen aan dit getreiter.

Dat getreiter neemt vrijwel altijd dezelfde vorm aan, weet Caroline Farrow, een katholieke blogger. Ze krijg elke dag e-mails van mannen die zeggen haar te komen verkrachten. Het risico dat iemand daadwerkelijk langskomt om de daad bij het woord te voegen acht ze klein. Maar, zo stelt feminist en schrijver Susie Orbach terecht: de dreiging met seksueel geweld is in zichzelf gewelddadig, en heeft geen enkel doel dan vrouwen de mond te snoeren.

Hoewel dreigen met verkrachting een uitzondering is, is die mondsnoerneiging niet per se een randverschijnsel. Uit psychologisch onderzoek blijkt dat een kwade vrouw als te emotioneel wordt weggezet, terwijl woede bij mannen als logisch gevolg van de situatie wordt gezien. Sterke vrouwen, zo vindt de gemiddelde proefpersoon, zijn niet aardig genoeg voor een baan, te kattig om een goede manager te zijn, en te uitgesproken om serieus te nemen.

Al deze vooroordelen worden op internet vrijelijk gekoesterd door mannen die de vrouwenemancipatie blijkbaar emotioneel niet aankonden. Wanneer een vrouw zich uitspreekt dient de aandacht dus onmiddellijk verlegd te worden van de inhoud naar het uiterlijk of seksualiteit van de spreekster – GeenStijl, dé pleisterplaats voor emancipatiepaniek, voorop. Zo ontstaat een sfeer waarbinnen “ik kom je neuken” acceptabel wordt. De juiste reactie hierop lijkt me niet een stilzwijgend ondergaan van alle hatelijkheden. Ik laat me niet bangmaken en ik laat me niet de mond snoeren. Basta.

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Er zijn wereldwijd meer dan 160 miljoen vrouwen vermist. Dat zijn meer vrouwen dan er in totaal in de VS wonen. Niemand is naar deze vrouwen op zoek: ze zijn namelijk nooit geboren. In landen als China en India worden zoveel meisjesbaby’s geaborteerd dat de sekseratio over de hele wereld scheef is geraakt. In het pasverschenen boek ‘Unnatural selection’ schrijft Mara Hvistendahl hoe het zo is gekomen, en wat de gevolgen zullen zijn.

‘Het verhaal begint in de jaren vijftig’, vertelt Hvistendahl. ‘Voor het eerst waren er goede voorspellingen over de groei van de wereldbevolking voorhanden. En dat leidde in het westen tot de grote angst dat het westen overweldigd zou worden door niet-westerse populaties. Westerse regeringen, private organisaties zoals de Ford Foundation en later de Verenigde Naties waren bereid elke strategie te financieren die het geboortecijfer snel zou doen dalen. Als je kijkt naar de documenten uit die tijd, dan zie je dat er allerlei wilde plannen werden gemaakt. Zo bedacht men een plan om een steriliserend middel over de bevolking van Korea te verspreiden met sproeivliegtuigjes, zodat de mensen geen kinderen konden krijgen totdat de overheid besloot dat ze in aanmerking kwamen voor een medicijn dat effecten van de onvrijwillige sterilisatie weer ophief.’

‘In de jaren zestig werden in bijvoorbeeld India lokale artsen bijgestaan door westerse gezinsplanningsadviseurs’, vertelt ze. Ze vervolgt met zichtbare afschuw: ‘De manier waarop die adviseurs over de plaatselijke bevolking schreven in hun rapporten… Over zoiets basaals het vragen van toestemming om een spiraaltje te plaatsen of een foetus weg te halen, werd met geen woord gerept. De angst was dat het met vrijwillige geboorteperkingsmethoden te lang zou duren om de gevreesde bevolkingsexplosie tegen te gaan.’

Vanaf halverwege de jaren zeventig introduceerden Amerikaanse artsen technologieën voor prenatale geslachtsbepaling – eerst de vruchtwaterpunctie, later echografie – in Azië. Daarmee werd sekseselectie praktisch uitvoerbaar. ‘Wat je veel ziet, is dat ouders bij hun eerste kind nog niet ingrijpen. Maar is dat eerste kind een meisje, en je bent als echtpaar van plan om je kindertal te beperken, dan moet de tweede of derde toch wel een jongetje zijn’, vertelt ze. Wordt een vrouw voor de tweede of derde keer zwanger van een dochter, dan is abortus een moeilijke maar reële optie. Dit zien we ook terug in de cijfers, zegt Hvistendahl. Bij eerstgeborenen is de sekseratio zelfs in landen als India en China nagenoeg normaal, maar voor het tweede en zeker het derde kind ligt die ratio in sommige regio’s wel op 170 jongens per 100 meisjes.

Dat seksisme, zoals Hvistendahl het noemt, komt voor een deel door de vrouwonvriendelijke cultuur. ‘Natuurlijk, als ouders in deze landen net zo lief dochters zouden krijgen als zonen, dan was er niets aan de hand. Maar het is niet alleen een probleem van tradities. De voorkeur voor een jongetje in plaats van een meisje komt op veel meer plekken voor dan het gebruik om meisjesbaby’s te aborteren. Maar in een land waar het geboortecijfer hoog is, gaan ouders die per se een zoon willen gewoon door met kinderen maken totdat ze er eentje hebben. Het is juist wanneer ook aan de drie voorwaarden van toegankelijke abortus, beschikbare geslachtsbepalingstechnologie en geboortebeperking is voldaan, dat sekseselectie optreedt.’

Westerse organisaties zorgden eerst dat er aan die voorwaarden werd voldaan, om daarna aan te sluiten bij de voorkeur voor jongens om abortus voor de ouders aanvaardbaarder te maken, vertelt Hvistendahl. Minder meisjes betekent immers netto ook minder kinderen, dus voor het tegengaan van een bevolkingsexplosie was dit een effectieve strategie. Maar dat ging niet zonder slag of stoot. ‘Het Westen heeft een hoop moeite gestoken in het veranderen van de ideeën rond abortus en moederschap. In veel Aziatische landen is een vrouw waardevol als ze vele kinderen heeft. Dat moest natuurlijk veranderen.’ Uiteindelijke trok de stelling dat een laag kindertal samenhangt met economische voorspoed veel mensen over de streep. Hvistendahl: ‘Dat was het verkooppraatje. Het kostte decennia aan propaganda en miljoenen dollars, maar uiteindelijk lukte het.’

In haar boek beschrijft ze een aantal van de gruwelijker uitwassen die de opgelegde geboortebeperking tot gevolg had. De overheid van Zuid-Korea kreeg van de Amerikaanse regering oude legervoertuigen om te verbouwen tot mobiele klinieken waar mannen en vrouwen ‘vrijwillig’ een sterilisatie of abortus kregen. Een arts in India vertelt dat in zijn ziekenhuis aan het eind van de jaren zeventig meer abortussen plaatsvonden dan geboortes, en dat de geaborteerde foetussen bijna allemaal meisjes waren.

Tegenwoordig hoor je internationale organisaties nauwelijks meer over abortus, vertelt Hvistendahl. En dat terwijl tot 99 procent van de sekseselectie op deze manier plaatsvindt. ‘In rapporten van organisaties als de World Health Organization over de scheve sekseverhouding wordt de rol van abortus gebagatelliseerd. Het is niet alsof ze zeggen dat het fantastisch is dat die meisjesbaby’s worden geaborteerd, maar ze suggereren wel dat het kindermoord voorkomt.’ Hvistendahl zet vraagtekens bij die aanname. ‘Sekseselectieve abortus is veel wijdverbreider dan het vermoorden van meisjesbaby’s ooit is geweest. Een foetus is anders dan kind.’ Feministen en mensenrechtenactivisten maken zich zorgen dat een strijd tegen het aborteren van meisjesbaby’s uitmondt in een strijd tegen abortus in het algemeen. Hvistendahl deelt die mening niet. In een wereld waarin vrouwen onnatuurlijk schaars zijn, zal het recht op abortus de minste van onze zorgen zijn, zegt ze.

Het probleem is namelijk dat wanneer je 160 miljoen vrouwen mist, je ook 160 miljoenen mannen overhoudt, zegt Hvistendahl. Ze noemt hen ‘het surplus aan mannen’ en voorziet problemen. ‘Het is moeilijk om vooruit te kijken, omdat we nog nooit iets op deze schaal hebben gezien: dat 15 procent van de mannen niet kan trouwen omdat er niet genoeg vrouwen zijn. Wat me droevig maakt is dat hierdoor de handel in bruiden al heel gewoon is geworden. Het is onder andere in sommige Vietnamese gemeenschappen normaal om je dochter te verkopen.’ Naast gedwongen huwelijken neemt ook de gedwongen prostitutie toe. En Hvistendahl denkt dat het daar niet bij blijft. Hoewel ze de hypothese dat een mannenoverschot leidt tot oorlog te alarmistisch vindt, vreest ze wel voor een toename in criminaliteit en plaatselijke gewelddadige conflicten. Wat dat voor de instabiele regio’s in de wereld zal betekenen? ‘De tijd zal het leren. Het is verontrustend.’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Mijn brein is een ‘hij’. Als ik over mijn hersenen schrijf, dan gaat het bijna automatisch over zíjn frontaalkwab, zíjn neurotransmitters, zíjn eigenaardigheden. Natuurlijk weet ik wel dat brein een onzijdig woord is. Maar mijn hersenen voelen zich nu eenmaal man. Niet dat ik me niet op mijn gemak voel met mijn vrouwenlijf. Toegegeven, menstruatie valt als lichaamsfunctie vies tegen en staande plassen is veel handiger dan dat gehannes op je hurken, maar de vent in mijn hoofd heeft niet het gevoel dat er iets mis is met het onderstel.

Ik voel mee met mensen voor wie dat anders is. Die al van jongs af aan naar zichzelf kijken en zeker weten dat er ergens een gruwelijke vergissing is gemaakt, waardoor bij hun brein het verkeerde lijf is geleverd. Maar in plaats van transgenders de ruimte te geven, bestaat in Nederland nog steeds een discriminerende wet die voor een geslachtswissel op je paspoort vereist dat je een steriliserende geslachtsveranderende operatie ondergaat. Staatssecretaris Teeven wil dat nu veranderen – en terecht. Maar terwijl ik hierover nadacht, vroeg ik me af: waarom staat er überhaupt op je paspoort of je man of vrouw bent?

Ooit was het vast handig om zonder al te veel intimiteiten te kunnen controleren of iemand een penis heeft of niet. Bijvoorbeeld toen we vrouwen nog weerden bij de stembus of toen alleen mensen van complementaire geslachten met elkaar mochten trouwen. Maar, emancipatie zij dank, die tijden zijn voorbij. Moderne paspoorten herbergen bovendien zoveel persoonsgegevens – vingerdrukken en dergelijke – dat geslacht weinig toevoegt aan het identificatieproces. Hoe vaak gebeurt het nou dat iemand tussen je benen moet kijken om te weten wie je bent?

Onze obsessie met het registreren van geslacht in twee hokjes doet geen recht aan de complexe werkelijkheid. Wanneer je kijkt naar hersenactiviteit of gedrag, is sekse duidelijk een schaal en beslist geen dichotomie (1). Toch heeft het twee-hokjes-model stevig postgevat, ook in de neurowetenschap. En daar bewijst het vervolgens zichzelf. Wanneer wetenschappers geen man-vrouwverschil vinden, dan publiceren ze er ook niet over. Vinden ze zulks wel, dan schrijven ze vaak een aparte paper (2). Dat het sekseverschil vrijwel altijd kleiner is dan de diversiteit tussen mannen onderling of vrouwen onderling, staat zo diep verstopt in de publicatie dat het zelden de krant haalt. Zo krijg je al gauw het idee dat alle studies uitwijzen dat vrouwen een roze brein brein hebben en mannen een blauw.

Zelfs transseksualiteitsonderzoekers denken er zo over (3). Aan het VU Medisch Centrum kunnen ouders terecht als hun kind denkt in het verkeerde lijf te zitten. In een hersenscanner wordt gekeken of het genderdysfore gevoel ‘klopt’ met de aanwezige hersenactiviteit. Alsof zo’n scanner objectief antwoord kan geven op de vraag welke sekse iemand ‘echt’ heeft.

Die vraag kan je alleen zelf beantwoorden. En het zou mooi zijn als we elkaar, in het paspoort en daarbuiten, meer opties zou bieden dan man (want penis) of vrouw (want vagina). Nog verfrissender: laten we helemaal ophouden met het registeren van geslacht. Nu kun je niet eens een shampootje bestellen bij Yves Rocher zonder aan te geven of je al dan niet behept bent met een klokkenspel. Ik doe er niet meer aan mee. De volgende keer kruisen mijn mannenbrein en vrouwenlijf eendrachtig beide hokjes aan.

Bronnen:

(1) Dat de verschillen tussen mannen en vrouwen over het algemeen klein zijn, de overlap tussen beide seksen groot is en de verschillen tussen de ene vrouw en de andere vrouw (of de ene man en de andere man) meestal meer in het oog springen dan de verschillen tussen mars en venus, blijkt onder andere glashelder uit de paper ‘The gender similarities hypothesis’ van Janet Sibling Hyde. Deze paper is hier online te lezen (pdf): http://wulv.uni-greifswald.de/2006_mw_forsch_gender/userdata/Hyde_2005.pdf

(2) Cordelia Fine schrijft in haar boek ‘Waarom we allemaal van Mars komen’ over het eenzijdige publicatiebeleid van veel wetenschapper, als het gaat om sekseverschillen. Zie ook haar wetenschappelijke publicatie ‘From scanner to soundbite’ hierover (pdf): http://inside.bard.edu/~luka/documents/ResearchPartArt1.pdf

(3) Over de aanpak van het VUmc hoorde ik voor, tijdens en na een radio 1-uitzending van Labyrint op 14 augustus. Ik was zelf een van de gasten. Julie Bakker van het Netherlands Institute for Neuroscience schoof ook aan, en vertelde op de radio hoe ze te werk gaan in het transseksualiteitsonderzoek. De uitzendig is terug te luisteren via de website van W24: http://www.wetenschap24.nl/programmas/labyrint/labyrint-radio/2011/augustus/14-08.html

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Dit is merkwaardig. De dochter die ik drie uur geleden naar een vriendinnetje stuurde om lekker te spelen, heeft een soort transformatie ondergaan. Op haar driejarige vingertjes is een laagje glitternagellak verschenen. En over haar Spidermantrui heen draagt ze een soort suikertaartjurk van paars polyester, waar ik even later een heuse roze petticoat onder ontdek. Een onbenijdenswaardige Chinese fabrieksarbeider heeft er bovendien tientallen minuscule rode roosjes op geknutseld. “Ik ben een prinses”, legt mijn dochter desgevraagd uit. Waarna ze, met een blik op haar stoere roodzwarte sneakers, nog even vermeldt hevig teleurgesteld te zijn dat ze de plastic hoge hakken er niet bij mocht lenen.

Nu kan het niemand ontgaan zijn dat prinsessen en glitters van doorslaggevend belang zijn in het leven van een klein meisje. In de winkelstraat kun je geen twee stappen lopen of je struikelt over een plaatje van een hevig gebaljurkte Assepoester of Doornroosje, geplakt op een goedkoop ogend gebruiksvoorwerp van roze plastic. Een speelgoedwinkel bestaat uit twee strikt gescheiden werelden: aan de ene kant van het gangpad wordt gebouwd met lego en ontdekt met kompassen en verrekijkers, en aan de andere kant woont het roze glittervolkje wier enige aspiratie lijkt om henzelf en hun poppen er zo mooi mogelijk uit te laten zien (voor het geval er toevallig een prins op witte crossfiets langskomt?).

Dit danken we onder meer aan Disney, waar ze in een vlaag van marketingtechnische genialiteit hun vier meest wezenloze prinsessen op zo’n beetje elk typisch peuterproduct hebben weten te zetten. Hier in huis trof ik vanochtend zonder zoeken al een tandenborstel, pantoffels en een paraplu aan met zo’n blanco kijkend vrouwmens erop. Die vrouwmensen leveren Disney wel zo’n vier miljard dollar per jaar op. Kassa.

Maar daarmee doen we ook de toekomst van onze dochters in de uitverkoop, meent de Amerikaanse journalist (en moeder van een dochter) Peggy Orenstein. In haar pasverschenen boek Cinderella ate my daughter laat zij zien dat de prinsessenplaag onderdeel is van een grotere trend: kinderen, en met name meisjes, gedragen zich steeds jonger als volwassenen. En met volwassen bedoel ik niet machtig, intelligent en financieel onafhankelijk, maar: mooi en sexy. In de VS kun je tegenwoordig voor het verjaardagspartijtje van je kleuterdochter een beauty make-over doen. Overmijdelijk steekt deze trend de Atlantische Oceaan over. Mijn buurmeisje kreeg op haar vierde verjaardag een make-upset cadeau, met echte ogenschaduw en lipstick. Noem me ouderwets, maar ik vind dat peuters niet gepimpt hoeven te worden.

Dat gepimpte prinsessenleven is bovendien niet weg te wuiven als onschuldig tijdverdrijf. Dat blijkt uit wetenschappelijk onderzoek, schrijft Orenstein: “…de nadruk die de girlie-girl cultuur legt op mooi en sexy zijn, verhoogt de kwetsbaarheid van de meisjes voor enkele van de valkuilen die ouders het meeste zorgen baren: depressie, eetstoornissen, een verstoort lichaamsbeeld en riskant seksueel gedrag.” Wie vandaag de schoonste van het land moet zijn, wil morgen niet meer in de spiegel kijken omdat ze haar lijf verafschuwt.

Die prijs laat ik mijn dochter niet betalen, hoe leuk ze prinsessenjurken en nagellak ook vindt. Vanavond als ze slaapt pak ik daarom een grote vuilniszak en flikker ik al die glitterende roze Disneyzooi zonder pardon het huis uit. Het is tijd voor wat van die feministische onverbiddelijkheid. Zachtroze heelmeesters maken stinkende wonden.

PS Voor de liefhebber: Newsweek schreef een uitgebreid artikel over het boek Cinderella ate my daughter van Peggy Orenstein

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Opvallend weinig vrouwen kiezen voor een carrière in de betawetenschappen of techniek. Waarom? Op die vraag zijn twee antwoorden te bedenken: ofwel meisjes zijn ‘van nature’ ongeschikt voor wiskundige activiteiten, ofwel ergens in hun schoolloopbaan worden ze tegengewerkt in het ontplooien van hun exacte talenten. In het Kennislink-artikel ‘Waar zijn de wiskundevrouwen?‘ beschrijf ik waarom antwoord B de juiste is.

Dat vrouwen ondervertegenwoordigd zijn in de bètawetenschappen lijkt eerder het gevolg te zijn van een keten aan hindernissen dan van een aangeboren gebrek aan talent. Hoewel we natuurlijk niet zeker weten of meisjesbaby’s met minder bèta-aanleg ter wereld komen dan jongetjesbaby’s, is het gebrek aan verschillen in de kleutertijd een aanwijzing dat dit niet zo is.

Op de middelbare school speelt het hardnekkige stereotype dat meiden slechter zijn in wiskunde dan hun mannelijke medescholieren ze parten als ze hun profiel kiezen. Hier gooien veel meisjes een toekomst in de techniek of natuurwetenschappen weg om een vooroordeel, terwijl het gezien het gebrek aan bèta’s een gouden toekomst was geweest. Eenmaal op de universiteit worden vrouwen stelselmatig tegengewerkt, waardoor veel vrouwen – uit keuze of noodgedwongen – afhaken. Het antwoord op de vraag waar de wiskundevrouwen zijn is dan ook even eenduidig als pijnlijk: ze waren er wel, maar ze zijn iets anders gaan doen.

Een paar maanden later werden mijn conclusies bevestigd. Uit een artikel in Science bleek dat emancipatie (of het gebrek daaraan) inderdaad de oorzaak is van het feit dat meisjes minder wiskundetalent laten zien dan jongens. Daar schreef ik natuurlijk ook weer over op Kennislink:

Dat jongens vaak beter zijn in wiskunde dan meisjes, komt niet doordat ze zijn geboren met een beter wiskundebrein. Het verschil hangt samen met de mate van man-vrouwgelijkheid in een land: emancipatie verkleint de wiskundekloof.

Grafiek uit het Science-onderzoek naar wiskunde en emancipatie. De landen zijn gerangschikt naar emancipatiegraad. Links = laag, rechts = hoog

Grafiek uit het Science-onderzoek naar wiskunde en emancipatie. De landen zijn gerangschikt naar emancipatiegraad. Links = laag, rechts = hoog.

In mei 2009 mocht ik op Bessensap in een omgekeerde masterclass aan een stel kritische* wetenschappers komen uitleggen waarom ik het in ‘Waar zijn de wiskundevrouwen?’ niet over hormonale man-vrouwverschillen had gehad. Toen was mijn antwoord: omdat ik vond dat dit punt belangrijk was. Als journalist maak je altijd keuzes – hoewel ik hartstochtelijk geloof in objectief (en dus niet vooringenomen) te werk gaan, moet je op een gegeven moment een invalshoek kiezen, een selectie maken uit alle beschikbare research, je insteek en toon bepalen, etcetera. Daarmee kleur je een stuk. Dat is goed: het is jouw taak als journalist om zulke keuzes te maken. Je bent dus wel objectief, maar niet neutraal.

Nu wil ik daar nog een ander antwoord aan toevoegen. Hormonen werken in de puberteit in de hersenen vooral in op speciale cellen: receptoren. Die receptoren zijn gevoelig voor bijvoorbeeld testosteron of oestrogeen. Als een van die stofjes in de buurt is, reageert de receptor daarop alsof hij wordt begoten met pokon – hij zet aan tot groeien. Nu”ontdekten wetenschappers een tijdje terug dat de hoeveelheid receptoren heel erg wordt beinvloed door… opvoeding (ook hier schreef ik natuurlijk een stukje over). Als je bijvoorbeeld een meisjesrat precies zo grootbrengt als een jongetje, dan groeien er ‘mannelijk weinig’ oestrogeenreceptoren in haar brein. En daarmee hangt de invloed van puberteitshormonen dus voor een belangrijk deel af van – inderdaad – emancipatie.

*) Dat ‘kritisch’ viel trouwens reuze mee. De juryleden waren bijvoorbeeld erg enthousiast over mijn schrijfstijl en vonden het heel fijn dat ik verschillende wetenschappelijke onderzoeken op een rij zetten, als klein literatuuronderzoek. Mooie opsteker, toch weer. Wiep Scheper, nog bedankt!

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.