dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Meneer P. is boos op me. Hij heeft mijn boek gekocht en na het eerste hoofdstuk zwaar teleurgesteld weggelegd, omdat ik beweer dat John Gray hevig uit zijn nek kletst als hij stelt dat Mannen van Mars komen en vrouwen van Venus. Meneer P. heeft alle boeken van Gray er nog eens op naslagen, mailt hij – voorwaar geen geringe prestatie, aangezien Gray na zijn wereldberoemde eerste boek zijn zegetocht verlengde met bijna twintig inspirerende titels als Mars en Venus in de slaapkamer, Mars en Venus voor altijd samen en, als dat bevalt, Mars en Venus krijgen een kind.

In deze boeken van John Gray heeft meneer P. onomstotelijk bewijs gevonden dat mannen en vrouwen van elkaar verschillen. En om zijn argument kracht bij te zetten, stuurt P. een plaatje mee met daarop een scan van een mannen- en een vrouwenbrein. Beiden zijn voorzien van een schilderachtig patroon van oranjerode en blauwe vlekken. Maar, licht P. triomfantelijk toe, het patroon is niet hetzelfde. Zie je wel dat de seksen niet aan elkaar gelijk zijn! “Hersenscans liegen niet, mevrouwtje!”

Afgezien van het feit dat ik er onmiddellijk oudtestamentisch nijdig van word als iemand me “mevrouwtje” noemt, heeft P. ook nog eens ongelijk. In feite hebben hersenscans veel gemeen met statistiek: als je er maar creatief genoeg mee omgaat, kun je er alles mee bewijzen. En dat gebeurt dan ook. Neem wetenschapper Craig Bennett. Hij legde een zalm in een hersenscanner. De zalm kreeg vervolgens foto’s te zien van mensen in allerlei sociale situaties. Aan hem te taak om aan te geven welke emotie de mensen voelden.

Dit is voor de gemiddelde zalm op zijn minst een flinke uitdaging. Toch slaagde de hersenscan met vlag en wimpel: er kwam een keurig plaatje van een vissenbrein met roodblauwe blobs uit. Wat het extra bijzonder maakt, is dat de zalm al dood was. En niet dood als in: zojuist overleden. Maar dood als in: vanochtend op de markt gekocht.

Ondanks deze ludieke poging van Bennett om wat af te dingen op het harde bèta-imago van de hersenscan, voelt zo’n breinplaatje bijzonder overtuigend. En dus blijven we vatbaar voor wat wetenschappers ‘blobologie’ noemen: betekenis toekennen aan zelfs de meest onnozele vlekken. In de Amerikaanse rechtszaal loopt dat weleens verkeerd af: uit onderzoek blijkt dat juryleden daar 37 procent vaker besluiten dat iemand ontoerekeningsvatbaar is als er ter ondersteuning van het bewijs een hersenscan wordt getoond.

Waarom laten we ons gekmaken door die vlekjes? In haar boek Waarom we allemaal van Mars komen schrijft Cordelia Fine dat blobologie zo overtuigend is, omdat we sowieso dol zijn op verklaringen die ‘iets met het brein’ doen. Neem deze: “De premotorcortex, een hersengebiedje betrokken bij ruimtelijk inzicht, is bij mannen actiever dan bij vrouwen; vandaar dat mannen een beter ruimtelijk inzicht hebben.” Klinkt goed, maar het is natuurlijk een knoeperd van een cirkelredening. “… voeg simpelweg neurowetenschap toe en dezelfde uitleg ziet er ineens veel bevredigender uit,” aldus Fine.

Ik vrees dat ik meneer P. opnieuw moet teleurstellen. Zijn fraai gevlekte hersenen (m/v) zijn an sich geen bewijs voor mannen van Mars en en vrouwen van Venus. Alleen als we ons brein gebruiken, zeggen hersenscans iets over de mens. De rest is dode-zalmwetenschap.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Dit is merkwaardig. De dochter die ik drie uur geleden naar een vriendinnetje stuurde om lekker te spelen, heeft een soort transformatie ondergaan. Op haar driejarige vingertjes is een laagje glitternagellak verschenen. En over haar Spidermantrui heen draagt ze een soort suikertaartjurk van paars polyester, waar ik even later een heuse roze petticoat onder ontdek. Een onbenijdenswaardige Chinese fabrieksarbeider heeft er bovendien tientallen minuscule rode roosjes op geknutseld. “Ik ben een prinses”, legt mijn dochter desgevraagd uit. Waarna ze, met een blik op haar stoere roodzwarte sneakers, nog even vermeldt hevig teleurgesteld te zijn dat ze de plastic hoge hakken er niet bij mocht lenen.

Nu kan het niemand ontgaan zijn dat prinsessen en glitters van doorslaggevend belang zijn in het leven van een klein meisje. In de winkelstraat kun je geen twee stappen lopen of je struikelt over een plaatje van een hevig gebaljurkte Assepoester of Doornroosje, geplakt op een goedkoop ogend gebruiksvoorwerp van roze plastic. Een speelgoedwinkel bestaat uit twee strikt gescheiden werelden: aan de ene kant van het gangpad wordt gebouwd met lego en ontdekt met kompassen en verrekijkers, en aan de andere kant woont het roze glittervolkje wier enige aspiratie lijkt om henzelf en hun poppen er zo mooi mogelijk uit te laten zien (voor het geval er toevallig een prins op witte crossfiets langskomt?).

Dit danken we onder meer aan Disney, waar ze in een vlaag van marketingtechnische genialiteit hun vier meest wezenloze prinsessen op zo’n beetje elk typisch peuterproduct hebben weten te zetten. Hier in huis trof ik vanochtend zonder zoeken al een tandenborstel, pantoffels en een paraplu aan met zo’n blanco kijkend vrouwmens erop. Die vrouwmensen leveren Disney wel zo’n vier miljard dollar per jaar op. Kassa.

Maar daarmee doen we ook de toekomst van onze dochters in de uitverkoop, meent de Amerikaanse journalist (en moeder van een dochter) Peggy Orenstein. In haar pasverschenen boek Cinderella ate my daughter laat zij zien dat de prinsessenplaag onderdeel is van een grotere trend: kinderen, en met name meisjes, gedragen zich steeds jonger als volwassenen. En met volwassen bedoel ik niet machtig, intelligent en financieel onafhankelijk, maar: mooi en sexy. In de VS kun je tegenwoordig voor het verjaardagspartijtje van je kleuterdochter een beauty make-over doen. Overmijdelijk steekt deze trend de Atlantische Oceaan over. Mijn buurmeisje kreeg op haar vierde verjaardag een make-upset cadeau, met echte ogenschaduw en lipstick. Noem me ouderwets, maar ik vind dat peuters niet gepimpt hoeven te worden.

Dat gepimpte prinsessenleven is bovendien niet weg te wuiven als onschuldig tijdverdrijf. Dat blijkt uit wetenschappelijk onderzoek, schrijft Orenstein: “…de nadruk die de girlie-girl cultuur legt op mooi en sexy zijn, verhoogt de kwetsbaarheid van de meisjes voor enkele van de valkuilen die ouders het meeste zorgen baren: depressie, eetstoornissen, een verstoort lichaamsbeeld en riskant seksueel gedrag.” Wie vandaag de schoonste van het land moet zijn, wil morgen niet meer in de spiegel kijken omdat ze haar lijf verafschuwt.

Die prijs laat ik mijn dochter niet betalen, hoe leuk ze prinsessenjurken en nagellak ook vindt. Vanavond als ze slaapt pak ik daarom een grote vuilniszak en flikker ik al die glitterende roze Disneyzooi zonder pardon het huis uit. Het is tijd voor wat van die feministische onverbiddelijkheid. Zachtroze heelmeesters maken stinkende wonden.

PS Voor de liefhebber: Newsweek schreef een uitgebreid artikel over het boek Cinderella ate my daughter van Peggy Orenstein

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.