Meneer P. is boos op me. Hij heeft mijn boek gekocht en na het eerste hoofdstuk zwaar teleurgesteld weggelegd, omdat ik beweer dat John Gray hevig uit zijn nek kletst als hij stelt dat Mannen van Mars komen en vrouwen van Venus. Meneer P. heeft alle boeken van Gray er nog eens op naslagen, mailt hij – voorwaar geen geringe prestatie, aangezien Gray na zijn wereldberoemde eerste boek zijn zegetocht verlengde met bijna twintig inspirerende titels als Mars en Venus in de slaapkamer, Mars en Venus voor altijd samen en, als dat bevalt, Mars en Venus krijgen een kind.
In deze boeken van John Gray heeft meneer P. onomstotelijk bewijs gevonden dat mannen en vrouwen van elkaar verschillen. En om zijn argument kracht bij te zetten, stuurt P. een plaatje mee met daarop een scan van een mannen- en een vrouwenbrein. Beiden zijn voorzien van een schilderachtig patroon van oranjerode en blauwe vlekken. Maar, licht P. triomfantelijk toe, het patroon is niet hetzelfde. Zie je wel dat de seksen niet aan elkaar gelijk zijn! “Hersenscans liegen niet, mevrouwtje!”
Afgezien van het feit dat ik er onmiddellijk oudtestamentisch nijdig van word als iemand me “mevrouwtje” noemt, heeft P. ook nog eens ongelijk. In feite hebben hersenscans veel gemeen met statistiek: als je er maar creatief genoeg mee omgaat, kun je er alles mee bewijzen. En dat gebeurt dan ook. Neem wetenschapper Craig Bennett. Hij legde een zalm in een hersenscanner. De zalm kreeg vervolgens foto’s te zien van mensen in allerlei sociale situaties. Aan hem te taak om aan te geven welke emotie de mensen voelden.
Dit is voor de gemiddelde zalm op zijn minst een flinke uitdaging. Toch slaagde de hersenscan met vlag en wimpel: er kwam een keurig plaatje van een vissenbrein met roodblauwe blobs uit. Wat het extra bijzonder maakt, is dat de zalm al dood was. En niet dood als in: zojuist overleden. Maar dood als in: vanochtend op de markt gekocht.
Ondanks deze ludieke poging van Bennett om wat af te dingen op het harde bèta-imago van de hersenscan, voelt zo’n breinplaatje bijzonder overtuigend. En dus blijven we vatbaar voor wat wetenschappers ‘blobologie’ noemen: betekenis toekennen aan zelfs de meest onnozele vlekken. In de Amerikaanse rechtszaal loopt dat weleens verkeerd af: uit onderzoek blijkt dat juryleden daar 37 procent vaker besluiten dat iemand ontoerekeningsvatbaar is als er ter ondersteuning van het bewijs een hersenscan wordt getoond.
Waarom laten we ons gekmaken door die vlekjes? In haar boek Waarom we allemaal van Mars komen schrijft Cordelia Fine dat blobologie zo overtuigend is, omdat we sowieso dol zijn op verklaringen die ‘iets met het brein’ doen. Neem deze: “De premotorcortex, een hersengebiedje betrokken bij ruimtelijk inzicht, is bij mannen actiever dan bij vrouwen; vandaar dat mannen een beter ruimtelijk inzicht hebben.” Klinkt goed, maar het is natuurlijk een knoeperd van een cirkelredening. “… voeg simpelweg neurowetenschap toe en dezelfde uitleg ziet er ineens veel bevredigender uit,” aldus Fine.
Ik vrees dat ik meneer P. opnieuw moet teleurstellen. Zijn fraai gevlekte hersenen (m/v) zijn an sich geen bewijs voor mannen van Mars en en vrouwen van Venus. Alleen als we ons brein gebruiken, zeggen hersenscans iets over de mens. De rest is dode-zalmwetenschap.
© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.