Bijna twee jaar nadat zijn fraude werd ontdekt, is Diederik Stapel klaar om terug te keren in de maatschappij. Hij schreef zich bij de Kamer van Koophandel in als zzp’er, lanceerde een website en praatte voor het eerst met een journalist over de tijd na het eindoordeel van de commissie Levelt, en de toekomst. ‘Ik heb oprecht spijt betuigd. Ik kan het boetekleed blijven aantrekken. Maar ik heb twee kinderen en een vrouw. Op een gegeven moment is het klaar. Ik moet verder.’
‘Zinritten’, noemt Diederik Stapel het. Dan chauffeurt hij iemand van A naar B, en voert ondertussen een intelligent gesprek. Het is één van de manieren waarop de gevallen psycholoog zijn brood wil gaan verdienen. Bedrijven kunnen hem ook huren voor advies over strategische communicatie. Of als spreker, over hoe een mens ontspoort en wat we daarvan kunnen leren. Met schrijver Anton Dautzenberg werkt hij aan een theatervoorstelling. Op zijn bedrijfswebsite staan de positieve recensies van zijn boek Ontsporing opgesomd.
Het oogt een beetje brutaal, om de uitvloeisels van je eigen fraudezaak als aanbeveling te gebruiken. Maar Stapel is het nederige mea culpa-stadium meer dan voorbij. ‘Ik ben nu zzp’er. Ik pak alles aan. Ik ben heel hoog opgeleid, ik heb veel kennis. Plus de unieke ervaring van het ontsporen en het diepe dal waarin ik daarna ben terechtgekomen. De vraag is nu: waar ben ik goed in? Hoe kan ik gebruiken wat ik heb meegemaakt?’
In een zonnig appartement in Amsterdam Oud-Zuid – de bewoner verblijft momenteel in Boedapest – maakt Stapel warme broodjes met kaas, en praat over de afgelopen twee jaar. Hij oogt nog steeds aangedaan als het eindrapport van de commissie Levelt ter sprake komt. In dat rapport wordt Stapel neergezet als een kille machtsmisbruiker. ‘Zijn positie van groot prestige en macht gebruikte hij om zijn fraude uit te voeren en om elke mogelijke twijfel aan zijn werkwijze in de kiem te smoren’, staat er te lezen. En hoe hij door veel promovendi als persoonlijke vriend werd gezien, met hen het theater bezocht, terwijl er ‘aan de andere kant echter de dreiging [was] als er kritische vragen gesteld werden. De promovendus werd dan duidelijk gemaakt dat dit gezien werd als een gebrek aan vertrouwen en dat er geen vragen gesteld moesten worden.’
Stapel: ‘Ik was net bij het UWV geweest toen ik een sms kreeg dat het rapport er was. Ik ben naar huis gereden. Een vriend was op de fiets gekomen en zat voor de deur op me te wachten. Hij ging de tuin in om te roken, ik begon het rapport te lezen. Toen ik klaar was, viel ik huilend in zijn armen. Ik was gewoon een klein, ziek hondje.’
Het is Stapel niet duidelijk waarop de uitspraken over zijn karakter zijn gebaseerd. Maar hij denkt wel dat de lezing van de commissie Levelt bepalend is geweest voor hoe mensen over hem oordelen. Het NRC Handelsblad gebruikte in hun recensie van zijn boek woorden als ‘narcistisch’ en ‘egomaan’. ‘Diederik Stapel denkt nog steeds dat hij God is’, schreef journalist Marcel Hulspas in een blog op The Post Online, waarin hij uitgebreid speculeerde over Stapels psychopathologie.
Aan die speculaties wil Stapel een einde maken. ‘Ik ben op alle mogelijke manieren getest en onderzocht’, vertelt hij. ‘Nou weet ik niet precies wat de waarde van zulke onderzoeken is, maar narcisme kwam er niet uit. Helaas, na twee jaar therapie is de conclusie van mijn psycholoog dat ik een gewone, gezonde man ben. Niks geks te vinden aan mij.’ Hij glimlacht: ‘Helaas ook niet aan de positieve kant.’
=
Maar als hij geen machtsmisbruikende narcist is, wie is hij dan wel? ‘Mijn vrouw zei het zo: vroeger was je een man in een pak met antwoorden. Nu ben je een jongen in een spijkerbroek met vragen.’ Hij voegt eraan toe: ‘Zij werd verliefd op een jongen die boeken las en twijfelde. Niet op de hoogleraar.’
Is hij nu een beter mens? ‘Dat kan ik niet zeggen. Dat zien we bij de hemelpoort wel.’ Bedrog plegen ziet hij zichzelf niet meer doen. ‘Ik hoop dat ik iets geleerd heb. Ik zal mezelf niet meer aan dezelfde steen stoten. Die steen bestaat ook niet meer. Dat stukje van mezelf bestaat niet meer in mij.’ Hij denkt even na, ogen gesloten. ‘Ik weet niet of ik een slecht mens was. Ik was onthecht, en heel eenzaam. Ik sta nu dichter bij de mensen die ik liefheb.’
Daar heeft Stapel wel een prijs voor moeten betalen. Vlak nadat zijn fraude bekend werd, vertelde zijn vrouw aan een journalist van De Telegraaf dat hij ernstig ziek was. ‘Hij zit geestelijk compleet aan de grond.’ Na het lezen van het tussenrapport van de commissie Levelt raakte hij zo van de kaart dat een vriend hem aan zijn vrouw liet beloven dat hij geen zelfmoord zou plegen. Een psychiater schreef pillen voor. Langzaam ging het beter. ‘Ik voel me wel een soort Sisyphus. Ik rol elke dag die steen weer naar boven.’
Op de vraag of het achteraf gezien toch zin heeft gehad, zijn val en vervolgens het diepe dal, steekt heel even de sociaal psycholoog in Stapel de kop op. ‘Dat is iets dat we onszelf vertellen om te overleven.’ Dan neemt de vader in hem het over: ‘Maar het feit dat ik er nog ben, betekent dat ik denk dat er nog zin van te maken is. Dat het nog om te draaien is. Wat me helpt is dat ik een voorbeeld wil zijn voor mijn kinderen: ook dit kunnen we doorstaan, ik blijf doen wat ik vind dat ik moet doen, ik sta op, ik blijf gaan.’
Andere dingen zijn belangrijk geworden. Als wetenschapper wilde hij vooral scoren, meedoen, erbij horen. Hij wist dondersgoed dat hij door te frauderen niet het goede deed, en dat hij bovendien meewerkte aan een verziekte onderzoekscultuur waarin vooral papers in wetenschappelijke topvakbladen tellen. Hij schreef als decaan zelfs een boekje over hoe onderzoekers niet alleen moeten worden afgerekend op hoeveel ze publiceren, maar ook op zaken als samenwerken met anderen, wat de waarde van hun ideeën is voor de samenleving, hoe ze hun onderzoek vormgeven, hoe ze les geven. ‘Ja, dat is natuurlijk heel ironisch, gezien wat ik heb gedaan’, voegt hij eraan toe.
Hij is trots op zijn oude vakgebied, op de manier waarop de sociale psychologie zich heeft herpakt. ‘Ik denk dat de sociale psychologie nu vooraan staat, wat betreft integriteit. Ze zijn nu lichtjaren verder dan andere wetenschapsgebieden. Vooral veel jonge onderzoekers houden zich bezig met het heel goed en degelijk uitvoeren en repliceren van onderzoeken. Dat vind ik mooi om te zien. Het was heel jammer, hoe bijvoorbeeld KNAW-president Hans Clevers de sociale psychologie een onvolwassen wetenschap noemde. Of hoe de commissie Levelt niet alleen karaktermoord pleegde, maar in mijn slipstream ook een vakgebied geweld aandeed.’
Stapel benadrukt dat hij nu helemaal afstand heeft genomen van de sociale psychologie. ‘Er zit in de wetenschap werkelijk niemand meer op me te wachten.’ Bovendien is het nu niet langer academisch succes dat hem motiveert, maar eerder het tegenovergestelde: het geploeter van mensen. ‘In Syrië was een man met zijn vrouw en hun dochtertjes gevlucht. Het was winter, het sneeuwde, ze waren alles kwijt. En hij kreeg een bundeltje: meneer, dit is uw tent. En die moest hij daar in de kou opzetten. Dát ontroert me. Want hij kapt er niet mee. Hij gaat door. Die levenskracht, dat vind ik enorm inspirerend. We kunnen blijven hangen in de crisis, maar we kunnen er ook iets van maken. Vroeger zag ik vooral hoe succesvol iedereen was. Nu zie ik hoe mooi het is dat we allemaal lijden, en hoe kostbaar het is om elkaar te helpen. We zijn allemaal blind, maar niet allemaal op hetzelfde moment. Daarom is het van belang dat je elkaar vasthoudt.’
=
Met deze nieuwe instelling probeert Stapel nu een weg te vinden in het maatschappelijk limbo waar hij zich bevindt. Nu er met het Openbaar Ministerie een schikking is getroffen, is het laatste officiële aspect van zijn fraudezaak afgewikkeld. Over een paar weken moet hij zich melden bij de reclassering, voor een taakstraf van 120 uur. Maar dat betekent niet dat hij nu alles achter zich kan laten. ‘Ik sta op de rand van de samenleving. Ik val er niet uit, want vrienden en familie houden me vast. Ondertussen voorkomen andere mensen dat ik de maatschappij in stap. Ik mag niet meer meedoen.’
Hij geeft een voorbeeld. ‘Ik heb vrijwilligerswerk gedaan. Gewoon, omdat ik iets terug wilde doen. Iets goeds. Kinderen die normaal niet met de academische wereld in aanraking komen krijgen op zondag in een gebouw van de Universiteit van Tilburg les in de rechten, of over medische wetenschap. Ik hielp daar, zette koffie, trapte een balletje, zorgde dat alle kinderen op tijd weer in het klaslokaal waren. Totdat iemand bij de universiteit dat te horen kreeg. Toen mocht ik niet meer komen. De rector heeft er een stokje voor gestoken, heb ik begrepen, omdat de universiteit elke associatie met mij wil vermijden. Dat vind ik heel erg. Ik wil bijdragen, en dat mag niet.’
Hij verplaatst wat dingen op tafel. Een bekertje water, zijn notitieboekje. Om zijn mond een gefrustreerde trek. Hij vertelt hoe hij onlangs op een boekpresentatie was van Arjen van Veelen, schrijver en – net als zijn vrouw Rosanne Hertzberger – NRC-columnist. ‘Mijn vriend Anton Dautzenberg had vooraf gevraagd of ik welkom was. Natuurlijk, zei Van Veelen. Ik stond er maar een beetje, kwam wat mensen tegen die ik ken. Ik ben vrij snel weer weggegaan. Een paar weken later schreef Hertzberger in NRC Handelsblad een column. Dat het zo erg was dat ik nog leefde en rondliep zonder dat iemand tegen me schreeuwde of bier in mijn gezicht gooide. Daar schrok ik van. Dat je de draad weer oppakt, en dat dat eigenlijk niet mag.’
‘Ik heb oprecht spijt betuigd. In mijn boek, en in de brieven en mails die ik stuurde aan de mensen die ik met mijn acties geschaad heb. Die spijt voel ik ook diep. Maar ik heb nu vijf, zes keer sorry gezegd. Ik ben mijn baan en mijn inkomen kwijt. Ik heb mijn doctorstitel ingeleverd, ondanks dat minister Jet Bussemaker later besloot dat fraudeurs dat niet hoeven. Toch sta ik er nog achter, want ik heb de plichten die horen bij die titel verzaakt. Ik heb op eigen initiatief afstand gedaan van het geld dat ik volgens mijn contract nog zou krijgen van de universiteit, omdat ik het moreel onjuist vond om daar aanspraak op te maken. Dat was een moeilijk besluit, want ons geld is al een tijdje op. We leven van leningen, van spaargeld, het salaris van mijn vrouw en van de goedertierenheid van familie en vrienden. Het wordt financieel steeds spannender. Dus ja, ik kan het boetekleed blijven aantrekken. Maar ik heb twee kinderen en een vrouw. Op een gegeven moment is het klaar. Ik moet verder. Ik vind dat iedereen recht heeft op een tweede kans. Dat is beschaving.’
Bovendien blijft hij, alle veranderingen ten spijt, ook gewoon Diederik Stapel. En dat is geen man die gemakkelijk in de luwte blijft. Het idee dat hij zich moet blijven verstoppen, monddood in de kantlijn van de samenleving, wekt zoveel afschuw in hem op dat hij een aantal keer zegt dat dit ‘voelt als de doodstraf’. Misplaatste ijdelheid? ‘Het gaat me niet om applaus. Als iemand morgen belt en zegt: ik heb een mooie baan als taxichauffeur voor je, dan zeg ik natuurlijk ja. Maar ik wil ook relevant zijn. Als jij weet hoe de rolstoel vooruit geduwd moet worden, dan is het zonde om hem stil te laten staan. Ik weiger mijn mond te houden. Ik zeg wat ik te zeggen heb. Want dit ben ik. Dit is wat mij is overkomen. Ik besta. Weliswaar als reservedoelpaal aan de rand van het veld. Maar ik ben er wel.’
© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.