dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Wie ben ik? Die vraag is sinds het ontwaken van de mensheid al ontelbare keren gesteld. Meestal proberen we het antwoord in onszelf te zoeken. Wat we van binnen hebben, in het diepst van ons hart, dat bepaalt onze identiteit.

Nee hoor, betoogt de Vlaamse klinisch psycholoog en psychoanalyticus Paul Verhaeghe in de eerste hoofdstukken van zijn onlangs verschenen boek ‘Identiteit’. Wie we zijn hangt voor een groot deel af van de omgeving. Identiteit ontstaat uit een wisselwerking tussen een individu en de wereld om hem heen; de omstandigheden waarin we leven zijn van cruciaal belang voor ons innerlijk. Daarmee wil Verhaeghe niet zeggen dat mensen als onbeschreven blad ter wereld komen. Bepaalde zaken, zoals introversie en extraversie, zijn volgens hem aangeboren. Hiermee zit hij op één lijn met de inmiddels gepensioneerde Harvard-hoogleraar maar nog steeds invloedrijke psycholoog Jerome Kagan, die in 2010 in zijn boek ‘The temperamental thread’ uiteenzette dat temperament vooral in de genen zit, en dat wie we zijn verder afhangt van cultuur en toevallige gebeurtenissen.

In zijn boek schetst Verhaeghe die cultuur, en de invloed die deze heeft gehad op onze identiteit. De hoofdrol kent hij – enigszins eenzijdig – toe aan het neoliberalisme, dat hij beschrijft als een ideologie die het slagen of mislukken van een individu volledig afhankelijk maakt van diens eigen inspanningen. Iedereen moet blijven groeien en presteren, want de competitie is bikkelhard. Wie aan de bodem van het samenlevingsvat blijft kleven, heeft gefaald om zijn talenten optimaal in te zetten en verdient geen mededogen, maar afkeuring.

Verhaeghe doopt dit de ´Enron-maatschappij’, naar het inmiddels failliete Amerikaanse energiebedrijf. Aan het eind van de vorige eeuw voerden de leidinggevenden daar het zogenaamde Rank and Yank-systeem in. Binnen dat systeem waren werknemers geen collega’s meer, maar concurrenten. Ze werden continu beoordeeld, en jaarlijks kwam er een afrekening. De beste twintig procent kreeg een vrachtlading bonussen en een promotie. De slechtste tien procent werd eerst publiekelijk vernederd met een foto en verhaal over hun mislukking op de bedrijfswebsite en vervolgens ontslagen. Dit systeem leidde overigens allerminst tot topprestaties, schrijft Verhaeghe. Wel tot fraude: werknemers begonnen massaal te liegen over hun prestaties, er werd geknoeid met de cijfers en de tent ging bankroet.

Volgens Verhaeghe zijn westerse samenlevingen als de Nederlandse en Belgische tegenwoordig een soort Enron, maar dan in het groot. Ook in onze cultuur ‘ranken en yanken’ mensen er op los. De rijken worden elk jaar rijker, terwijl het aantal armen al jaren toeneemt. Universiteiten zijn geen plekken meer voor intellectuele bezinning, maar een wetenschapsbedrijf waar werknemers worden afgerekend op hun productie, gemeten in vakbladpublicaties en binnengehaalde onderzoeksgelden. Verhaeghe vertelt over een collega die werkt in een Vlaams ziekenhuis waar alle psychiatrische bedden vervangen zijn door cardiobedden. Niet omdat er veel meer hartpatiënten zijn dan mensen in psychische nood, maar omdat cardiobedden drie keer zoveel geld in het laatje van het ziekenhuis brengen.

Dit alles heeft zijn weerslag op het individu. Jongeren worden hyperindividualistisch: geheel volgens neoliberaal ideaal draait alles om hun kans op succes en rijkdom. In het interessantste deel van Verhaeghes boek linkt hij deze ratrace aan de toename van het aantal psychische aandoeningen. Hij besteedt uitgebreid aandacht aan onderzoek waaruit blijkt dat in een samenleving met veel ongelijkheid meer mensen ziek worden. Zelf arm zijn of niet mee kunnen komen terwijl de cultuur gevuld is met flitsende rijke mensen geeft een hoge kans psychisch leed. Net als Trudy Dehue in haar boek ‘De depressie-epidemie’ observeert hij vervolgens dat een psychiatrische diagnose voor mensen die niet meekomen in de Enron-maatschappij een opluchting is: ‘Ik heb niet gefaald, ik ben ziek, en daar kan ik niets aan doen.’ De enige oplossing voor al dit leed is volgens Verhaeghe dat we collectief gaan inzetten op een samenleving met meer gelijkheid en evenwicht.

Verhaeghes boek biedt een interessante analyse van de gevolgen die de Enron-maatschappij heeft voor onze identiteit. Helaas is hij geen bevlogen verhalenverteller, waardoor het betoog nergens echt tot leven komt. Bovendien raakt in de eerste hoofdstukken de rode draad regelmatig zoek doordat hij een lange stoet van tamelijk willekeurige filosofen en economen laat opdraven. Wie daar doorheen weet te ploegen, wordt in het tweede deel evenwel beloond met waardevolle inzichten over de gevolgen die het neoliberalisme heeft voor wie we zijn, diep van binnen.

Paul Verhaeghe: Identiteit. De Bezige Bij, Amsterdam; 270 blz. € 19,90

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.