Aanstaande zondag schuift neuroloog Dick Swaab aan bij Zomergasten. Van zijn boek ‘Wij zijn ons brein’ gingen meer dan 100.000 exemplaren over de toonbank. Maar dit succes is niet gebaseerd op wetenschappelijke kennis van de relatie tussen menselijke gedrag en de werking van het brein, maar op luchtfietserij, een air van eruditie, onkennis en vervlogen faam uit de tijd dat zijn homohersenonderzoek nog serieus werd genomen door andere wetenschappers.
Aanstaande zondag schuift neuroloog Dick Swaab aan bij Zomergasten. De bijbehorende webpagina maakt duidelijk waarom Swaab dat mag: hij schuwt het maatschappelijk debat niet, hij “is vermaard om zijn onderzoeken waarbij hij het menselijk gedrag verklaart vanuit de werking van het brein”, hij schreef een interessant boek (‘Wij zijn ons brein’) en hij is natuurlijk de wereldberoemde ontdekker van hét homogebiedje in de hypothalamus, een klein structuurtje in de binnenkant van ons brein.
Van al die claims is alleen deze waar: Swaab loopt niet weg voor debat. Sterker nog, sinds hij een heleboel mensen boos maakte door een oorzaak voor homoseksualiteit in het brein aan te wijzen, koketteert hij met de rel die dat toen opleverde. Hij werd bedreigd, mensen noemden hem ‘dr. Mengele-Swaab’ en op een zeker moment verzamelde zich zelfs een woedende menigte voor zijn huis die riep ‘Dick, snij toch in je eigen pik’. Dit alles is meer dan twintig jaar geleden, maar moet telkens weer worden opgedregd, zodat Swaab kan zeggen dat hij ondanks alle ophef toch gewoon doorging.
En dat deed hij, hoewel hij – in tegenstelling tot wat veel mensen denken – op het gebied van homoseksualiteit in het brein interrnationeel gezien helemaal niet wordt gezien als onderzoekskampioen. In dezelfde periode dat ‘Wij zijn ons brein’ uitkwam, verscheen ook het boek ‘Gay, straight and the reason why’, van Simon LeVay (neurowetenschapper aan Harvard Medical School). Op pagina 200 levert hij zeer serieuze kritiek op Swaabs onderzoek: “Dick Swaab’s groep schreef in 1990 dat een celgroep genaamd de suprachiasmatische nucleus groter was in homomannen dan in heteromannen. De suprachiasmatische nucleus is betrokken bij de regulatie van dag-nachtritmes, niet seks. Swaabs rapport is niet bevestigd door andere groepen. Als de bevinding klopt, is het onduidelijk of het betekenisvol is.”
Daarna vervolgt LeVay: “Ik moet opmerken dat Dick Swaab’s groep in 1985 over een andere celgroep in de hypothalamus, die nu bekend staat als INAH1, beweerde dat deze groter was in mannen dan in vrouwen. (…) Ze schreven ook dat ze geen verschil hadden gevonden in de grootte van INAH1 tussen homo- en heteromannen, en ze gebruikten deze bevinding om het idee te verwerpen dat de hypothalamus van homomannen zich atypisch ontwikkelt. Sinds dat gebeurde hebben drie andere laboratoria echter gefaald in hun poging om een sekseverschil in INAH1 aan te tonen. Het is serieus de vraag of de observatie van Swaab en Fliers in 1985 (…) wel betrouwbaar is. Swaab blijft echter geloven dat deze nucleus anders is bij mannen dan bij vrouwen.”
Na de onderzoeken in 1985 en 1990 verlegde Swaab zijn focus een tijdje naar transseksualiteit in het brein. Daarna schreef hij met name reviews over het onderzoek van andere mensen naar homo-heteroverschillen in de hersenen [een voorbeeld: http://www.pnas.org/content/105/30/10273.full.pdf]. In die reviews blijft hij vier dingen volhouden: (1) de hersenen van homo’s en hetero’s verschillen, (2) de hersenen van mannen en vrouwen verschillen en (3) dat komt allemaal doordat voor de geboorte heteromannen en homovrouwen aan meer testosteron worden blootgesteld dan homomannen en heterovrouwen, en (4) daardoor verandert er iets aan het brein in het algemeen en de hypothalamus in het bijzonder.
Deze vier claims spelen ook een belangrijke rol in Swaabs boek ‘Wij zijn ons brein’. Maar op elke claim is flink wat af te dingen.
Eigenlijk weten we een stuk minder over het homo/hetero-brein dan je zou verwachten. Dat komt doordat het type onderzoek dat Swaab (en LeVay trouwens ook) deed, als zeer beperkende factor heeft dat je er hersenen van overleden homo’s en hetero’s voor nodig hebt. Het is bovendien van belang dat de homoseksuele hersendonoren niet zijn gestorven aan aids – iets waar Dick Swaab in zijn onderzoek geen rekening mee heeft gehouden. Aids heeft namelijk grote impact op het brein; het veroorzaakt vaak dementie en wetenschappers sluiten absoluut niet uit dat aids hersenstructuren kan vervormen. De laatste jaren bieden nieuwe hersenscantechnieken echter uitkomst, zodat onderzoekers als Ivanka Savic het brein van homo’s en hetero’s kunnen bestuderen zonder dat ze daarvoor eerst hoeven te overlijden. In die breinen vond Savic inderdaad wat verschillen, bijvoorbeeld in de manier waarop de hersenen van hetero’s en homo’s (m/v) reageerden op feromonen van hun eigen of de andere sekse. Globaal zit dat zo: als een hetero feromonen ‘ruikt’ van de andere sekse, dan zie je in het brein een soort seksuele aantrekkingsreactie. ‘Ruikt’ een hetero feromonen van dezelfde sekse, dan zie je een patroon dat wel met agressie en concurrentie te maken heeft. Bij homoseksuele mannen en vrouwen is dat precies andersom.
Maar Savic bestrijdt vervolgens dat deze verschillen worden veroorzaakt door prenatale testosteron. Op 12 juni 2009 vierde het Netherlands Institute of Neuroscience (NIN. waar ook Dick Swaab aan verbonden is) haar honderdste verjaardag met een symposium waar ook Savic sprak. Zij vertelde daar dat ze had gezocht naar homo-heteroverschillen in het brein van meisjes die CAH hebben. Deze bijnieraandoening zorgt ervoor dat het meisje in de baarmoeder aan ‘mannelijk’ hoge doses testosteron wordt blootgesteld. Uit sommige onderzoeken, hoewel niet alle, blijkt dat meisjes met CAH later ook vaker lesbisch blijken te zijn. Hoe dan ook, als de testosterontheorie die Dick Swaab aanhangt klopt, dan zou een CAH-meisje qua hersenactiviteit moeten lijken op een heteroman en een homovrouw. Maar dat bleek niet het geval: ondanks een stevige portie testosteronmarinade hebben CAH-meisjes als ze volwassen zijn een typisch heterovrouwenbrein. Savic concludeerde daarop dat de testosteronhypothese niet kan kloppen en dat we de oorzaak van zowel sekseverschillen als homo-heteroverschillen elders moeten zoeken.
Dick Swaab greep meteen na Savic praatje op het NIN-symposium de microfoon om verbolgen te reageren dat er iets niet deugde aan haar onderzoek. Hij vroeg Savic pinnig of de CAH-meisjes bij hun geboorte ook vervormde geslachtsdelen hadden gehad (door de grote hoeveelheid testosteron lijkt de clitoris van een CAH-meisje soms op een kleine penis). Savic bevestigde dat dit het geval was. Swaab zei dat hij daarmee een fout in Savic onderzoek had ontdekt. Want de geslachtsdelen vormen zich in het eerste trimester van de zwangerschap, maar het foetusbrein is – volgens Swaab dan – vooral in het tweede trimester heel gevoelig voor testosteron. Savic reageerde nogal ontdaan, wat enkele van de aanwezigen tijdens de lunch als bewijs voor Swaabs gelijk zagen. Maar het is waarschijnlijk dat Savic in de war was doordat Swaab met zijn opmerking een zeer beperkt begrip van de aandoening CAH liet zien. En dat verwacht je niet bij zo’n geleerde professor. Het bijnierprobleem dat de ‘overdosis’ aan testosteron veroorzaakt, lost zichzelf namelijk nooit vanzelf op tussen het eerste en tweede trimester van een zwangerschap. De testosteronvloed stopt pas zodra er na de geboorte met medicijnen wordt begonnen [meer info op deze website van een arts van University College London Hospital]
Voor wie het werk van Savic nog niet bewijs genoeg is dat baarmoederlijk testosteron niet zorgt voor geaardheids- of sekseverschillen, is er het uitstekende boek van de Amerikaanse onderzoekster Rebecca Jordan-Young [zie ook dit artikel dat ik eerder schreef]. Niet alleen bestudeerde zij meer dan dertig jaar aan wetenschappelijke literatuur – oftewel duizenden en duizenden artikelen – over dit onderwerp, ze interviewde ook ’s werelds meest vooraanstaande wetenschappers op dit gebied. Waaronder Dick Swaab, vertelde Jordan-Young toen ze in Nederland was voor een lezing – in een achterafcollegezaaltje van de UvA, voor een groepje van hooguit twintig genderwetenschapsstudenten, een handjevol belangstellenden en twee journalisten (Ellen de Bruin en ik). Ellen de Bruin ging bij Swaab te rade of hij nog wist dat hij met Savic had gesproken. Waarop Swaab zei over Jordan-Youngs levenswerk: “Ik kan me haar niet herinneren; ik heb zo veel interviews gegeven. En ik heb het boek niet gezien, dus daar kan ik ook niets over zeggen.”
Jordan-Young wilde wel iets over het werk van Swaab en consorten zeggen: “Over het geheel genomen is het bewijs dat hormonen voor de geboorte de seksuele oriëntatie beïnvloeden op z’n best triest te noemen.” De Bruin tekende uit haar mond op: “De theorie dat hormonen ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ gedrag bepalen, is heel slecht onderbouwd. Wetenschappers die het hormonenverhaal toch willen vertellen, kiezen selectief de resultaten uit die hun bevallen en laten inconsistente data weg.” [zie het archief van NRC]
Een voorbeeld van die inconsistente data is de immer groeiende berg aan bewijs dat wat er na de geboorte met ons gebeurt, uitermate belangrijk is voor de manier waarop ons brein er later uit komt te zien. Recente inzichten in de epigenetica en hersenplasticiteit leren ons dat onze hersenen eerder ter wereld komen als superveranderlijke leerfabrieken dan als kant-en-klaar pakket. Bij ratten is ondertussen meerdere malen aangetoond dat wanneer je een meisjesrat precies zo behandelt als een jongensrat, er later in haar brein ook mannelijke hersenstructuren te zien zijn [zie ook http://www.kennislink.nl/publicaties/meisjesrat-krijgt-mannenbrein]. Wetenschappers Feinberg en Irizarry van John Hopkins University publiceerden vorig jaar in PNAS over de theorie dat epigenetische flexibiliteit zelfs de kern is waar het bij homo sapiens om draait: we zijn juist geëvolueerd om in te spelen op onze omgeving, om ons aan te passen aan de omstandigheden. Het is niet moeilijk om in te zien hoe zo’n vaardigheid onze voorouders in hun immer veranderende wereld geholpen heeft te overleven [zie ook http://www.kennislink.nl/publicaties/geboren-om-te-veranderen].
Maar waar komen de verschillen in het brein tussen mannen en vrouwen dan vandaan? In haar boek ‘Waarom we allemaal van Mars komen’ wijst neuropsycholoog Cordelia Fine naar dezelfde oorzaken als ik in mijn boek ‘Het idee m/v’: in onze cultuur worden jongens en meisjes voortdurend verschillend behandeld. We halen beiden dezelfde onderzoeken aan: vrouwen die het geslacht van hun ongeboren baby weten, omschrijven de bewegingen van hun zoons als actiever en krachtiger dan de schopjes van hun dochters. Na de geboorte zet deze houding door: moeders praten meer tegen hun dochters, hebben het met hun zoons minder vaak over emoties, en als de baby’s gaan kruipen onderschatten ze hun dochters en overschatten hun zoons.
Al die tijd zijn de hersentjes van baby’s volop aan het groeien en dus nog erg kneedbaar. Zo wordt de cultuur van de ouders onderdeel van de biologie van de kinderen. Dáárom vinden wetenschappers soms verschillen in mannen- en vrouwenbreinen: niet omdat dames en heren daarmee worden geboren, of omdat hun brein nu eenmaal door honderdduizenden jaren aan evolutie is voorbestemd om zich anders te ontwikkelen, maar omdat hun flexibele hersenen zich van jongs af aan hebben aangepast aan onze blauw-versus-roze cultuur.
Dit weerhoudt Dick Swaab er niet van in het maatschappelijk debat en in zijn boek ‘Wij zijn ons brein’ erop te hameren dat alles al vastligt bij de geboorte: “Hoewel er vaak verondersteld werd dat ook de ontwikkeling na de geboorte van belang zou zijn voor onze seksuele oriëntatie, ontbreekt hiervoor ieder bewijs”, schrijft hij over homoseksualiteit. Over man-vrouwverschillen zegt hij dat technisch talent bij jongens en zorggedrag bij meisjes “in ons brein [is] geprogrammeerd om ons op onze latere rol in de maatschappij voor te bereiden.” Cordelia Fine heeft hier een niet mis te verstaan woord voor: neuroseksisme. Neurowetenschap, zo schrijft ze, geeft een soort autoriteit aan ouderwetsen stereotypen. En dat is precies wat Dick Swaab ook keer op keer doet. Hij citeert graag Joke ’t Hart, die ooit zei: “Maar als ik op een gegeven moment zou accepteren dat er sekseverschillen bestaan op zulke fundamentele punten als de samenstelling van de hersenen, dan ben ik uitgepraat als feministe.” Het citaat prijkte ook naast zijn boek, op de site van Uitgeverij Contact, voordat het werd vervangen door stukjes juichende recensie. Klaarblijkelijk vindt Swaab dat feministes uitgepraat behoren te zijn omdat er sekseverschillen in het brein zijn gevonden. Swaab vergeet ’t Hart haar uitspraak deed in 1987, lang voordat wie dan ook weet had van hersenplasticiteit en epigenetica.
Swaab lijkt zelf die recente ontwikkelingen in de neurowetenschap trouwens ook te hebben gemist. De dolenthousiaste recensenten viel dat niet op. Trouw zei bijvoorbeeld: “Hét standaardwerk over het brein, pocht de uitgever, en dat is niets teveel gezegd… Een bijzonder rijk en vakkundig geschreven boek.” Psychologie Magazine voegde er een verbazingwekkende veer in Swaabs achterwerk aan toe: “’Bomvol interessante informatie… Elk hoofdstuk is een boekje apart. Bovendien een aanrader voor collega’s, als update voor de nieuwste ontwikkelingen in het hersenonderzoek.” Nieuwste ontwikkelingen? Het is voor de kenner overduidelijk dat Swaab al jaren de neurowetenschappelijke literatuur niet meer op de voet volgt. Het woord ‘epigenetica’ staat niet in het register, en over ‘plasticiteit’ wordt slechts eenmaal gesproken, en dan gaat het over het brein van de foetus, voor de geboorte.
Van veel van Swaabs beweringen is sowieso volstrekt onduidelijk waar ze vandaan komen. ‘Wij zijn ons brein’ staat vol met zinsnedes als “uit alle onderzoeken blijken”, “de meeste studies tonen aan” en een enkele keer zelfs “het is algemeen bekend dat”, maar een literatuurlijst ontbreekt en er wordt nauwelijks met naam en toenaam verwezen naar andere onderzoekers of gepubliceerde studies. Toch gaat hij de geesteswetenschappen en sociale wetenschappen te lijf alsof hij daar expert in is. Douwe Draaisma merkte in een essay [die hier staat] terecht op dat neuroloog Swaab, vertrouwend op zijn eruditie, de grenzen van zijn eigen specialisme ernstig overschrijdt. Swaab filosofeert en moraliseert er in zijn boek op los, maar om als wetenschapper zomaar over het vakgebied van je mede-academici heen te klossen getuigt niet van collegiaal respect, schrijft Draaisma. Hij illustreert met een voorbeeld:
“Er staat – in het licht van dit verwijt – een curieuze passage in Wij zijn ons brein. Een journaliste van Folia vroeg Swaab naar zijn commentaar op de verwijzingen naar kwantumfysica in Van Lommels verklaring voor bijna-doodervaringen. Swaab schrijft: ‘Aangezien dit mijn vakgebied niet is, wilde ik geen commentaar leveren op dit deel van Van Lommels boek en heb ik de journaliste hiervoor verwezen naar een specialist op dit gebied, de theoretisch fysicus Robbert Dijkgraaf die momenteel president van de KNAW is.’ En vervolgens citeert Swaab dan Dijkgraaf, die uitlegt dat kwantumfysische processen alleen optreden onder zeer bijzondere, geïsoleerde omstandigheden en dat het menselijk brein die omstandigheden niet biedt. Maar het gaat nu even om ‘Aangezien dit mijn vakgebied niet is…’ Er zijn blijkbaar vakgebieden die Swaab aan specialisten overlaat en vakgebieden die dokter er zélf wel even bijdoet, wijsbegeerte en criminologie bijvoorbeeld, sociologie, pedagogie, geschiedenis, zeg maar de verzamelde geesteswetenschappen en sociale wetenschappen. Wat hij hierover te berde brengt wordt niet voorafgegaan door ‘Hoewel dit mijn vakgebied niet is…’, laat staan dat hij er iemand van de KNAW bijroept.”
Omdat Swaab zich zo ver buiten zijn vakgebied begeeft was het misschien ook wel onvermijdelijk dat zijn boek vol met onnozele fouten kwam te staan. Zo waant hij zich op pagina 46 even antropoloog en schrijft hij over de “fruit etende, jagende en gereedschap gebruikende voorloper van de mens” het volgende: “De bescherming van de vrouw en het kind door de man had als voordeel dat de mens iedere twee tot drie jaar een kind kon krijgen, …” Maar er is geen enkele aanwijzing dat onze voorouders er zo’n krap geboorte-interval op nahielden. Sterker nog, hedendaagse jager-verzamelaars krijgen maar eens in de vier tot vijf jaar een kind. Iedere twee, drie jaar een kind baren is voorbehouden aan landbouwgemeenschappen. Dat weet elke student antropologie – en veel wetenschapsgeïnteresseerden ook, want het staat bijvoorbeeld uitgebreid beschreven in ‘Guns, germs and steel’ van Jared Diamond.
Rest de vraag waar Dick Swaab zijn populariteit aan te danken heeft. Natuurlijk is hij een uitermate bekwaam neuroloog. Hij richtte de Hersenbank op, en maakte zich bijzonder verdienstelijk in onder meer het Alzheimeronderzoek. Maar daar hoor je hem slechts zelden over. In plaats daarvan laat hij zich op de site van Zomergasten introduceren als “vermaard om zijn onderzoeken waarbij hij het menselijk gedrag verklaart vanuit de werking van het brein.” En dat is hij niet. Hij weet simpelweg daarvoor veel te weinig van de gedragswetenschappen af, omdat het zijn vakgebied niet is, omdat hij zich er overduidelijk niet in verdiept heeft en omdat hij – getuige zijn reactie op Savic’ onderzoek – ook niet bijster geïnteresseerd lijkt in wetenschappelijk onderzoek dat zijn knuffeltheorie over prenatale testosteron als veroorzaker van alles onderuit haalt.
Maar ondanks het feit dat het Swaab op gedragsgebied aan kennis ontbreekt en dat zijn studies naar het homoseksuele brein achterhaald zijn, zit hij zondag wel aan tafel bij Zomergasten. En zijn boek ‘Wij zijn ons brein’ ging meer dan 100.000 keer over de toonbank. Dat levert niet alleen een aardige duit op (bij een standaardboekencontract moet je denken aan een bedrag dat rond de 300.000 euro ligt) maar ook een flink podium dat hij al menigmaal heeft gebruikt om nog meer onzin de wereld in te helpen. Niet gek voor 462 pagina’s onkundige luchtfietserij, en wat vervlogen homohersenfaam uit vroeger tijden.
© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.