dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Is uw huidskleur wit? Dan heeft u de loterij gewonnen, vermoedelijk zonder het te beseffen. Omdat racisme bestaat, hebben witte mensen een voordeel.

De eerste keer dat iemand me wees op mijn white privilege dacht ik: ‘Huh? Waar heb je het over? Bevoorrecht? Ik? Echt niet, hoor.’ Ik dacht aan hoe ik was opgegroeid op het Groningse platteland, bij ouders die niet rijk en niet hoogopgeleid waren, ver weg van carrière/status-technisch handige zaken als kruiwagens en grachtengordels. Ik dacht aan hoe vaak ik op straat was uitgescholden omdat ik dik ben, aan hoe mensen me op internet hadden aangevallen omdat ik op een jongetje lijk (of op een lesbo), en aan de vele keren dat ik met verkrachting was bedreigd wanneer ik, een vrouw, mijn mening uitte. ‘Ik kom naar je huis en ik neuk je zo hard in al je gaten dat je niets meer kunt zeggen al zou je het willen jij oliedom moddervet wijf’, dat soort werk. Niet dat ik een rotleven heb, dacht ik, allesbehalve – maar als dit ‘privilege’ is, geef mijn portie dan maar aan Fikkie.

Een vergelijkbare reactie had de Amerikaanse blogger Gina Crosley-Corcoran, die opgroeide in diepe en ellendige armoede, van het type onverwarmde caravan zonder stromend water in een staat waar ‘s winters gemakkelijk een meter sneeuw valt. Toen iemand haar vertelde over haar privilege, zei ze: ‘THE FUCK!?!?’ En: ‘Mijn witte huid deed geen shit om te voorkomen dat ik armoede meemaakte.’

Net als ik associeerde Crosley-Corcoran het woord ‘privilege’ met van die chique mensen die met een zilveren lepel in de mond geboren zijn. ‘Stamboekvee’, zouden ze in het Noorden nogal oneerbiedig zeggen. Dit soort lieden kennen wij alleen van tv, dus daar horen we bijna automatisch niet bij. En ‘white’? Het grootste deel van mijn leven ben ik me er niet eens echt bewust van geweest dat ik überhaupt een huidskleur heb. Het enige moment dat ik me met de tint van mijn vel bezighield, was wanneer ik voor een televisie-opname make-up op moest. Als je me had gevraagd wat mijn kleur was, had ik waarschijnlijk gezegd: licht perzik met roze ondertonen.

Dus als iemand tegen me zei dat ik white privilege had, had ik het gevoel dat hij of zij me een brok identiteit probeerde op te dringen waar ik me niet meer vereenzelvigen kon, en waar ik eigenlijk ook niet echt op zat te wachten.

=

Soms ook klinkt ‘white privilege’ als een beschuldiging; alsof iemand ons onze huidskleur kwalijk neemt, of dat we ons nu voor ons witte vel moeten gaan schamen. Volkskrant-columnist Sylvia Witteman verwoordde het eerder dit jaar treffend op twitter: ‘De hele tijd dat knagende gevoel dat je iets goed te maken hebt, als blanke middenklasser. Maar wat? En hoe? En waarom precies? Ik heb nooit gevraagd om ‘white privilege’. Ik heb nooit gevraagd om wit te zijn. Waaraan ben ik schuldig?

Crosley-Corcoran kan zich bij dit gevoel wel iets voorstellen. Dat iemand je even komt melden dat je bevoorrecht bent kan moeilijk te verteren zijn, zeker als je zelf hier en daar innerlijke littekens hebt omdat het leven niet altijd heeft meegezeten – zoals ook bij haar. ‘Ik begrijp, misschien beter dan de meeste mensen, waarom blutte witte mensen pissig worden wanneer met het woord ‘privilege’ wordt gegooid. Als kind werd ik constant gediscrimineerd vanwege mijn armoede en dat liet diepe wonden achter.’

Het is een van de redenen dat veel witte mensen het liefst iets anders zouden gaan doen zodra het begrip white privilege ter sprake komt. Maar het duikt steeds vaker op in allerlei discussies. Dat gaat ook gebeuren in het Zwarte Pietendebat dat al weer aan het los komen is. De term viel eerder toen een witte deelredactie van het NRC Handelsblad besloot dat het prima was om het n-woord groot in de krant te zetten. Hij viel nadat Martin Simek bij De Wereld Draait Door over de bootvluchtingen had gesproken die hij zag arriveren bij zijn huis in Zuid-Italië, en die hij toen ‘zwartjes’ had genoemd. Kunstenaar Quinsy Gario, bekend geworden als activist tegen het fenomeen Zwarte Piet, sprak over white privilege nadat Dylan Roofs in Charleston negen zwarte kerkgangers neerschoot en de NOS besloot Roofs géén terrorist te noemen. Sunny Bergman onderzocht dit voorrecht in haar documentaire Zwart als roet, waarin ze onder andere liet zien hoe een witte jongen in een Amsterdams park probleemloos een fietsslot kan doorknippen, terwijl bij een zwarte of bruine jongen al snel de politie erbij wordt gehaald.

=

Maar wat is white privilege nou eigenlijk precies? Er is verwarring over het begrip. Om maar eens iets te noemen: natuurlijk kun je white privilege hebben, en tegelijkertijd op andere manieren helemaal niet bevoorrecht zijn, stellen genderwetenschappers Josh Cerretti en Theresa Warburton van de University at Buffalo in een artikel op the Feminist Wire. White privilege betekent niet dat je leven één grote rozentuin is.

Evenmin wil iemand die je aanspreekt op dit privilege je eigenlijk vertellen dat je een nare racist bent, of een vreemdelingenhater van het type ‘ik schrijf ‘Eigen volk eerst’ op de huizen van vluchtelingen en bestorm op vrijdagavond graag azc’s met een bivakmuts op en een vuurwerkbom onder mijn arm.’ Zoals blogger Sandra S. schreef als reactie op de twitterberichtjes van Sylvia Witteman: dat er mensen zijn die white privilege hebben ‘is dus zeker geen beschuldiging maar een constatering van de werkelijkheid. Dat je witte privileges hebt, daar kun je niets aan doen.’ Crosley-Corcoran vat het zo samen: niemand denkt dat witte mensen allemaal een stel klootzakken zijn die niet hard werken voor wat ze hebben.

‘Privilege erkennen betekent simpelweg dat je je ervan bewust bent dat sommige mensen veel harder moeten werken om dingen mee te maken die jij voor lief neemt (als ze ze al ooit kunnen meemaken)’, schrijft Crosley-Corcoran. Ze vergelijkt het met het winnen van een loterij, terwijl je niet eens wist dat je meedeed.

In 1988 schreef Peggy McIntosh, onderzoeker aan Wellesley College, in een inmiddels klassiek essay: ‘Ik ben white privilege gaan zien als een onzichtbaar pakketje van onverdiende bezittingen die ik elke dag kan verzilveren, maar waarvan het de ‘bedoeling’ was dat ik er me er niet bewust van zou zijn. White privilege is een onzichtbare, gewichtsloze knapzak met speciale proviand, kaarten, paspoorten, visa’s, kleren, gereedschap en blanco cheques.’

Dat van die knapzak klinkt misschien een tikje cryptisch, maar gelukkig geeft McIntosh er een lijst met vijftig concrete voorbeelden van haar eigen white privilege bij. Een korte bloemlezing:

– Ik kan de televisie aanzetten of de krant openslaan en mensen van mijn ras ruimschoots vertegenwoordigd zien.

– Wanneer me verteld wordt over ons nationale erfgoed of ‘beschaving’, laat men me zien dat mensen van mijn kleur het hebben gemaakt tot wat het is.

– Ik kan gemakkelijk (…) poppen, speelgoed en kindertijdschriften kopen met mensen van mijn ras erin.

– Ik kan te laat komen op een vergadering zonder dat dit afstraalt op mijn ras.

– Ik kan er zeker van zijn dat als ik juridische of medische hulp nodig heb, mijn ras me niet zal tegenwerken.

– Mij wordt nooit gevraagd of ik spreek voor alle mensen van mijn raciale groep.

Tofik Dibi, voormalig Kamerlid voor GroenLinks, schreef een aantal artikelen over white privilege, en vulde McIntosh’ opsomming op zijn blog aan met een paar typisch Nederlandse voorbeelden, zoals:

– Wit privilege is als Thierry Baudet bij De Wereld Draait Door agressie tegen vrouwen promoot en alle kritiek richt zich alleen op hem in plaats van op de groep waartoe hij gerekend wordt.

– Wit privilege is ‘de allochtoon’ pas tot ‘Nederlander’ transformeren als hij een groot succes behaalt.

– Wit privilege is nooit horen: ‘de rotte appels verpesten het voor jullie allemaal.’

– Wit privilege is alles willen ‘benoemen’ behalve wit privilege.

Zelf kwam ik ook nog wat voorbeelden tegen:

– Als ik het met mijn kinderen over het Zwarte Piet-debat heb, dan is dat omdat ik ervoor kies om met ze over politiek en racisme te praten, niet omdat ik ze moet voorbereiden op een periode waarin ze misschien uitgescholden gaan worden.

– Als ik een column schrijf die bepaalde mensen minder aangenaam vinden, dan ben ik weliswaar een trut die nodig eens onvrijwillig genomen moet worden in diverse gaten, maar niemand denkt ooit dat mijn huidskleur me deze onwelgevallige opinie heeft ingefluisterd. NRC Rotterdam-columnist Zihni Özdil, echter, is zodra hij tegen een zeer been schopt altijd meteen een Turk.

– Ik kan in de Volkskrant een artikel over white privilege publiceren (zonder dat mensen denken dat ik schrijf vanuit verongelijktheid of woede over dit onderwerp).

=

Het niet-weten dat je dit voorrecht hebt, is een belangrijk aspect ervan. McIntosh: ‘Ik denk dat witten zorgvuldig geleerd wordt om white privilege niet te herkennen. Dat ‘leren’ klinkt in het Nederlands erg doelbewust; dat is niet wat McIntosh bedoelt. Eerder wil ze laten zien hoe witte mensen in onze cultuur van jongs af aan (en grotendeels onbewust) meekrijgen dat hun levens, hun kleur, hun ervaringen en hun kansen de norm zijn. Van kleine dingen als de pleisters bij de drogist en personages in prentenboeken tot grotere als de samenstelling van onze regering en geschiedenisboeken: wit geldt als standaardinstelling, zwarte en bruine mensen als uitzondering.

Dat veel witte mensen zich niet bewust zijn van white privilege wil niet zeggen dat ze niet weten dat er zoiets als racisme bestaat. De meeste witte mensen zijn daarvan voldoende doordrongen, en nette witte mensen zijn er bovendien tegen. Maar wat onze cultuur witte mensen niet bijbrengt, is hoezeer we zelf partij zijn in het racismevraagstuk. Voor veel mensen is racisme iets dat gaat over van die eigen-volk-eerst-gekkies en af en toe een loslopende neonazi. Wij schudden dan afkeurend ons hoofd, maar vergeten dat racisme in onze cultuur niet alleen een kwestie is van deze oelewappers. Zoals racisme-onderzoeker en inmiddels hoogleraar Philomena Essed al in 1984 in haar boek Alledaags racisme schreef: ‘Degene die denkt dat racisme inhoudt dat er expliciet gezegd of geschreven wordt: ‘Zwarte mensen zijn van een minder soort’, zal wellicht concluderen dat er weinig racisme voorkomt in Nederland.’

Maar, voegt Essed eraan toe, die boodschap verspreidt zich ook vaak op minder zichtbare manieren, in het dagelijks leven of in bedrijven, de politiek, de media, de kunsten. Het echode bijvoorbeeld in het nieuws eerder dit jaar, toen de OESO becijferd had dat de kansen op de arbeidsmarkt in ons land voor witte mensen veel beter zijn dan voor ‘allochtone’. Of in de internationale ophef over het feit dat in 2014 de hoofdpersoon in herverfilming van Annie een zwart meisje was, terwijl er nauwelijks een haan naar kraaide dat datzelfde jaar de hoofdpersonen in een film over Mozes allemaal wit waren.

Witte mensen hebben hier zelf geen last van en kunnen dit soort echo’s vrij probleemloos negeren, maar toch zijn we erbij betrokken. McIntosh legt uit waarom: ‘Als een wit persoon heb ik me gerealiseerd dat mij is geleerd dat racisme iets is dat andere mensen op een achterstand zet, maar dat me geleerd was niet te zien dat een aspect dat daaruit voortvloeit, white privilege, mij een voordeel geeft.’ Oftewel: in een cultureel systeem waar sommige mensen minder gewaardeerd en achtergesteld worden, profiteren anderen. Als we weten dat racisme bestaat en zwarte en bruine mensen benadeelt, dan moet het tegenovergestelde ook waar zijn: omdat racisme bestaat, hebben witte mensen een voordeel. En dat voordeel, dat is ons privilege.

=

De meeste voorbeelden van white privilege gaan over het persoonlijke, maar zoals zo vaak is ook hier het persoonlijke politiek. Neem één van de grotere bonusvoordelen die horen bij white privilege: de mogelijkheid om kleurenblind te zijn. Dit is een erezaak voor veel witte mensen, die dingen zeggen als ‘ik zie geen ras’ of ‘ik zie de wereld niet in zwart en wit’, om te benadrukken dat ze werkelijk geen racist zijn, en om zich te distantiëren van onsympathieke fuifnummers die dingen willen als ‘minder, minder, minder Marokkanen’. Op zich prima intenties, maar ook een voorrecht; Nederlanders van, zeg, Marokkaanse afkomst kunnen zich zo’n houding zelden of nooit permitteren, want die moet immers zien om te gaan met zulke xenofobe sentimenten.

Historica Dienke Hondius van de Vrije Universiteit vindt het veelzeggend hoe witte mensen het vaak over ‘mensen met een kleurtje’ hebben, alsof het hier om een klein, onbeduidend detail gaat. In een essay in het vorig jaar verschenen boek Dutch racism schrijft ze: ‘Het wordt beschouwd als vanzelfsprekend dat verscheidenheid in huidskleur onbelangrijk, irrelevant en betekenisloos is. Deze consensus blijft grotendeels onuitgesproken’. En dat heeft politieke consequenties, betoogt ze. ‘Omdat ‘ras’ niet genoemd wordt, wordt het lastig om racisme te herkennen en in de gaten te houden.’

Deze hang naar kleurenblindheid is zo groot, dat witte mensen soms zelfs wat verontwaardigd zijn als zwarte en bruine mensen wel racisme willen aankaarten. De Zwarte Piet-discussie van de afgelopen jaren is daarvan een weinig fraai voorbeeld. Sommige mensen ontkenden dat Piet iets met ras of racisme te maken had – weggevertjes als de donkerbruine schmink, de afro-pruik rode lippen en gouden oorringen ten spijt. Zo was daar journalist Arnold-Jan Scheer in de Volkskrant, die stelde: ‘Piet is geen Afro, geen creool, geen negerpage, geen etnisch equatoriale Afrikaan, geen Moor en geen slaaf of zelfs geen knecht van Sinterklaas.’ Vele anderen wilden het er zelfs helemaal niet over hebben. Duizenden traditie-minnende burgers lieten op sociale media weten dat 5 december gewoon een leuk kinderfeest is, en dat zwarte mensen verder niet zo moeten zeuren. En zij waren niet de enige die er liever het zwijgen toe hadden gedaan. Toen-nog-burgemeester-van-Almere Annemarie Jorritsma, bijvoorbeeld, vond de hele discussie maar ‘vervelend’, aldus Dichtbij.nl. Ze had het over ‘al die volwassenen die er in geslaagd zijn dit kinderfeest te verpesten.’ (Ze nam het wel vooral de PVV kwalijk.) Zelfs Sinterklaas deed vorig jaar een duit in het zakje. Hij zei in Amsterdam dat het tijd was om het ‘wild geraas’ te staken. ‘Er is al teveel gepraat door volwassen mensen.’ Witte mensen die besluiten dat een debat over racisme of racistische symboliek niet gevoerd hoeft te worden: ook dat is white privilege in actie.

Maar ook witte mensen die het Zwarte Piet-debat wel belangrijk vinden, en die zwarte en bruine activisten steunen in hun inspanningen, hebben daarbij profijt van hun privilege. Zo is anti-racisme voor witte mensen een veel vrijblijvender onderneming. Het is iets dat je doet omdat je dat nodig vindt en wel zo beschaafd; voor zwarte en bruine mensen is verzet tegen racisme een kwestie van noodzaak. Zelf ben ik hierop trouwens geen uitzondering. Af en toe schrijf ik een column over racisme, omdat ik het een zeer belangrijk onderwerp vind in onze huidige samenleving. Maar het is ook een moeilijk onderwerp, met sterke meningen en hoogoplopende emoties op sociale media. Na één zo’n column ben ik de discussie en de agressie van racisten vaak zo beu dat ik me er een paar weken uit terugtrek. Een keuze die ik dank aan mijn white privilege.

=

Rest de vraag: wat moeten we nou met die witte voorrechten? Ik zou er persoonlijk wel af willen, want ik heb niets gedaan om het te verdienen, maar dat is nou juist de crux: je kunt white privilege niet opgeven. Daarvoor zit het nog te diep verweven met de vezels van onze samenleving. Totdat we zijn opgestoomd naar een Martin Luther King-achtig wonderland, zitten witte mensen ermee.

Wat witte mensen wel kunnen doen, is hun privilege erkennen. Een aardige plek om te beginnen is aanvaarden dat ook wij een huidskleur hebben. Dat is voor sommigen wellicht een kleine cultuurshock, want dat maakt van racisme ineens iets dat niet alleen een rol speelt in het leven van bruine en zwarte mensen, van anderen, maar ook in het onze.

Wanneer zwarte en bruine mensen mij wijzen op mijn white privilege, doen ze in feite een vrij bescheiden verzoek: dat ik niet net doe alsof zaken als racisme, voorrecht en kleur niet bestaan. Dat ik me ervan bewust word dat ik deel ben van een systeem dat onderscheid maakt, en dat ik daarvan profiteer. En dat ik vervolgens verantwoordelijkheid neem voor wat ik met mijn privilege doe. Vergeleken met dag in, dag uit met racisme en achterstelling omgaan, is dat eigenlijk best een kleine moeite.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.