dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Het begon allemaal in Kansas, 1959, met een stel zwangere cavia’s in het lab van de plaatselijke universiteit. Bioloog William Young gaf ze injecties met testosteron. Sinds het begin van de twintigste eeuw wisten onderzoekers dat mannen veel meer van dit hormoon in hun lijf hebben dan vrouwen. Maar wat het precies doet? Daarover bestond nog veel onduidelijkheid. De zwangere cavia’s moesten uitkomst bieden. Nadat ze waren bevallen, bestudeerde Young de baby’s. Vooral de dochters waren onder invloed van de testosteron veranderd. Hun geslachtsdelen waren vermannelijkt: het leek alsof ze een soort kleine piemeltjes hadden. Toen ze opgroeiden, gedroegen ze zich bovendien als caviamannetjes. Bij het paren probeerden ze bijvoorbeeld andere vrouwtjes te bestijgen. Young publiceerde er een paper over. Het was de eerste keer dat met behulp van een experiment was aangetoond dat testosteron zorgde voor meer mannelijkheid.

Sindsdien zijn er talloze experimenten met dieren gedaan om meer te weten te komen over testosteron. En ook duizenden mensen lieten in een lab hun testosteronniveau bepalen. Daardoor vonden onderzoekers verbanden tussen dit hormoon en het meest uiteenlopende gedrag. Zo zou een kind dat in de baarmoeder was blootgesteld aan veel testosteron agressiever zijn en meer belangstelling hebben voor techniek. En eenmaal volwassen zou een man met een hoog testosteronpeil meer risico’s nemen op de beurs, en dominanter en oorlogszuchtiger zijn. Maar de laatste tijd beginnen steeds meer onderzoekers te twijfelen. Is testosteron echt een machohormoon, of is er meer aan de hand?

 

Testosteron voert oorlog

Aart de Kruif is ervan overtuigd dat testosteron de man maakt. De Vlaamse diergeneeskundige en hoogleraar aan de Universiteit Gent publiceerde er dit jaar een boek over: Typisch testosteron. In dat boek betoogt hij dat de invloed van dit hormoon op ons gedrag zeer groot is. Misschien zelfs nog veel groter is dan we normaal gesproken denken. Volgens De Kruif is het hormoon verantwoordelijk voor onder meer de oorlog in voormalig Joegoslavië. ‘Als een man niet oplet, is hij al snel de slaaf van zijn hormonen’, vertelt hij aan de telefoon. ‘Testosteron zorgt van nature voor haantjesgedrag: risico’s nemen, status zoeken. Gelukkig heeft de man zijn verstand om zijn natuur en zijn instinct te onderdrukken. Maar onder invloed van een dreigende oorlog of een leider die de gemoederen verhit kunnen die slapende basisgevoelens weer naar boven komen. Remmingen vallen weg, en het natuurlijke gedrag krijgt zijn kans. Als je maar genoeg haatgevoelens oproept, gaan heel veel mannen daarin mee. Ze trekken zingend ten strijde. Vanwege hun testosteron willen ze aanvallen, ze willen de ander overwinnen.’ In Joegoslavië leidde dat ertoe dat mannen die eerst gebroederlijk naast elkaar hadden geleefd, elkaar nu de dood in joegen. Hoofdzakelijk testosteron, volgens De Kruif.

 

Dier is geen mens

De Kruif baseert zijn idee dat testosteron veel invloed heeft op mens en samenleving vooral op dieronderzoek. ‘Er zijn duizenden experimenten met gecastreerde dieren die laten zien dat testosteron van doorslaggevend belang is voor het gedrag van de mannelijke soort.’ Neem bijvoorbeeld rattenmannetjes: eenmaal gecastreerd kelderen hun testosteronspiegels en zijn ze duidelijk minder agressief. Geef je ze een spuitje testosteron, dan komt de agressie weer terug. Dit soort onderzoek kan niet op mensen worden gedaan, maar De Kruif ziet in de geschiedenis wel aanwijzingen dat het bij mannen net zo werkt. In vroeger tijden werden slaven regelmatig van hun klokkenspel beroofd, vertelt De Kruif. ‘Hun dominante en agressieve gedrag verdween en ze werden veel liever, blijkt uit historische bronnen.’

Maar niet alle wetenschappers zijn zo overtuigd van de invloed van testosteron. Christoph Eisenegger, neurowetenschapper aan de universiteit van Cambridge, twijfelt of je onderzoek naar dieren wel zomaar naar mensen kunt vertalen. Glad ijs, denkt Eisenegger, want bij mensen is over een direct verband tussen testosteron en gedrag nog maar weinig bekend. Daarom is hij ook sceptisch over de link die De Kruif legt tussen testosteron en oorlogszucht. ‘Zo’n idee kun je om voor de hand liggende redenen heel moeilijk met een experiment testen. Volgens mij heeft dit meer te maken met volkswijsheid.’ Daarmee bedoelt Eisenegger dat het alleen op het eerste gezicht logisch lijkt om een machohormoon te koppelen aan oorlog en agressie. De werkelijkheid is vaak complexer dan het gezond verstand kan vermoeden. En dat bleek dan ook uit zijn eigen experimenten.

 

Testosteron maakt… sociaal?

In 2009 nodigde Eisenegger meer dan 120 vrouwen uit in zijn laboratorium. De ene helft kreeg bij binnenkomst een spuitje testosteron, de andere helft kreeg een spuitje zonder werkzame stof. Het experiment was dubbelblind, dus zowel de onderzoekers als de vrouwen zelf wisten niet in wie er in welke groep zat. (Eisenegger gebruikte vrouwen voor het experiment, omdat vrouwen qua testosteronniveau onderling weinig van elkaar verschillen. Bij mannen kunnen die verschillen aanzienlijk zijn, wat een experiment in de war kan schoppen).

Vervolgens speelden de vrouwen in paren een onderhandelingspel. Een van de vrouwen mocht een geldbedrag verdelen tussen haarzelf en haar tegenspeelster. Die mocht vervolgens kiezen of ze de verdeling zou accepteren. Deed ze dat, dan kregen ze beiden het geld. Deed ze dat niet, dan gingen ze beiden met lege handen naar huis. De agressieve, riskante manier om zoiets aan te pakken, is om als delende vrouw je tegenspeelster een zeer laag bod te doen. Waarom zou ze het niet accepteren? Als ze nee zegt, krijgt ze immers helemaal niets, en als ze ja zegt, heb jij lekker veel. De meer sociale route is om de pot ongeveer eerlijk te verdelen, en als tevreden vrienden uit elkaar te gaan. Opvallend genoeg kozen de vrouwen die eerder een testosteroninjectie hadden gehad, meetbaar vaker voor deze sociale optie. De enige vrouwen die het hard speelden, waren degenen die dáchten dat ze in de testosterongroep zaten, of dat zou zo was of niet. Daarmee toonde Eisenegger twee belangrijke dingen aan. Ten eerste: testosteron maakt niet per se agressief, dominant of risicobelust. Het hormoon kan ook sociaal gedrag bevorderen. En ten tweede: het idee dat je onder invloed staat van een machohormoon is misschien wel belangrijker dan het machohormoon zelf. Beide conclusies werden later met nieuwe experimenten bevestigd.

 

Testosteron maakt niet jongensachtig

Nog zo’n wetenschapper die twijfelt aan de invloed van testosteron is Rebecca Jordan-Young, onderzoeker aan Barnard College in New York. In haar boek Brain storm zet ze vraagtekens bij de invloed van testosteronniveaus voor de geboorte. Wetenschappers als Dick Swaab denken dat de hoeveelheid testosteron waar een babybrein in de baarmoeder aan wordt blootgesteld levenslang invloed heeft op het gedrag. Ze hebben het dieronderzoek aan hun kant: denk maar aan de cavia’s van William Young. Maar omdat het testosteronniveau in een mensenbaarmoeder heel moeilijk te meten is, weten we veel minder over hoe dit bij de mens zit. Minder, maar niet niks. Want heel soms worden er meisjes geboren die in de baarmoeder met jongensachtige hoeveelheden testosteron te maken hebben gehad. Ze hebben CAH, een afwijking waardoor hun bijnieren bijna vanaf het begin van de zwangerschap heel veel testosteron aanmaken. Daarom worden deze meiden vaak geboren met een clitoris die zo groot is ze soms in eerste instantie voor een jongetje aangezien worden. Meisjes die aan zoveel testosteron blootgesteld zijn, zouden ook qua gedrag superjongensachtig moeten zijn. Maar, schrijft Jordan-Young, dat blijkt nu juist niet zo te zijn. Weliswaar spelen CAH-meiden iets wilder dan andere meisjes, maar kleine machootjes waren het beslist niet. Eigenlijk verschilden ze verder bijna niet van hun testosteronloze leeftijdsgenootjes. Ze speelden met poppen, hadden beste vriendinnen, werden veelal verliefd op jongens. Uit hersenonderzoek blijkt bovendien dat het brein van een volwassen CAH-vrouw net zo werkt als dat van iedere andere vrouw. De invloed die wetenschappers als Swaab toekennen aan testosteron voor de geboorte noemt Jordan-Young dan ook ‘adembenemend overdreven’.

 

Machohormoon blijkt veelzijdig

Volgens Eisenegger betekenen dit allemaal niet dat testosteron niets doet. Zo staat wel vast dat het zowel bij mannen als bij vrouwen de zin in seks kan aanwakkeren. Maar de relatie tussen testosteron en gedrag is veel complexer dan wetenschappers eerst dachten. Testosteron voor de geboorte is niet zo bepalend als wetenschappers wel dachten. En voor volwassenen blijkt het een veelzijdig hormoon met een sociale kant. Goed nieuws voor de man, dus. Hij is geen slaaf van zijn agressieve, dominante, oorlogszuchtige machohormonen.

 

Meer lezen:

Aart de Kruif: Typisch testosteron: de grote invloed van een hormoon op het gedrag van mannen én vrouwen. Uitgeverij Lias, 2012.

Rebecca Jordan-Young: Brain Storm: kritische kanttekeningen bij de invloed van testosteron voor de geboorte. Harvard University Press, 2010.

Celia Roberts: Messengers of sex: hormonen in een culturele en maatschappelijke context. Cambridge University Press, 2007.

 

Kader: Oestrogeen

Je hoort eigenlijk nooit iemand over vrouwelijk gedrag zeggen dat het ‘typisch oestrogeen’ is. Het vrouwelijk geslachtshormoon heeft blijkbaar niet zo’n duidelijk imago als testosteron. Maar waarom? De reden ligt waarschijnlijk aan het begin van de twintigste eeuw. Toen werden oestrogeen en testosteron bij mensen ontdekt. Meteen gingen onderzoekers ook bij dieren op zoek naar deze hormonen. Dat leverde een verrassing op: de urine van toch zeer mannelijke hengsten bleek vol te zitten met oestrogeen. Daardoor is het imago van oestrogeen als vrouwenhormoon nooit echt van de grond gekomen.

Bron: Celia Roberts: Messengers of sex (2007)

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.