dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Bijna twee jaar nadat zijn fraude werd ontdekt, is Diederik Stapel klaar om terug te keren in de maatschappij. Hij schreef zich bij de Kamer van Koophandel in als zzp’er, lanceerde een website en praatte voor het eerst met een journalist over de tijd na het eindoordeel van de commissie Levelt, en de toekomst. ‘Ik heb oprecht spijt betuigd. Ik kan het boetekleed blijven aantrekken. Maar ik heb twee kinderen en een vrouw. Op een gegeven moment is het klaar. Ik moet verder.’

‘Zinritten’, noemt Diederik Stapel het. Dan chauffeurt hij iemand van A naar B, en voert ondertussen een intelligent gesprek. Het is één van de manieren waarop de gevallen psycholoog zijn brood wil gaan verdienen. Bedrijven kunnen hem ook huren voor advies over strategische communicatie. Of als spreker, over hoe een mens ontspoort en wat we daarvan kunnen leren. Met schrijver Anton Dautzenberg werkt hij aan een theatervoorstelling. Op zijn bedrijfswebsite staan de positieve recensies van zijn boek Ontsporing opgesomd.

Het oogt een beetje brutaal, om de uitvloeisels van je eigen fraudezaak als aanbeveling te gebruiken. Maar Stapel is het nederige mea culpa-stadium meer dan voorbij. ‘Ik ben nu zzp’er. Ik pak alles aan. Ik ben heel hoog opgeleid, ik heb veel kennis. Plus de unieke ervaring van het ontsporen en het diepe dal waarin ik daarna ben terechtgekomen. De vraag is nu: waar ben ik goed in? Hoe kan ik gebruiken wat ik heb meegemaakt?’

In een zonnig appartement in Amsterdam Oud-Zuid – de bewoner verblijft momenteel in Boedapest – maakt Stapel warme broodjes met kaas, en praat over de afgelopen twee jaar. Hij oogt nog steeds aangedaan als het eindrapport van de commissie Levelt ter sprake komt. In dat rapport wordt Stapel neergezet als een kille machtsmisbruiker. ‘Zijn positie van groot prestige en macht gebruikte hij om zijn fraude uit te voeren en om elke mogelijke twijfel aan zijn werkwijze in de kiem te smoren’, staat er te lezen. En hoe hij door veel promovendi als persoonlijke vriend werd gezien, met hen het theater bezocht, terwijl er ‘aan de andere kant echter de dreiging [was] als er kritische vragen gesteld werden. De promovendus werd dan duidelijk gemaakt dat dit gezien werd als een gebrek aan vertrouwen en dat er geen vragen gesteld moesten worden.’

Stapel: ‘Ik was net bij het UWV geweest toen ik een sms kreeg dat het rapport er was. Ik ben naar huis gereden. Een vriend was op de fiets gekomen en zat voor de deur op me te wachten. Hij ging de tuin in om te roken, ik begon het rapport te lezen. Toen ik klaar was, viel ik huilend in zijn armen. Ik was gewoon een klein, ziek hondje.’

Het is Stapel niet duidelijk waarop de uitspraken over zijn karakter zijn gebaseerd. Maar hij denkt wel dat de lezing van de commissie Levelt bepalend is geweest voor hoe mensen over hem oordelen. Het NRC Handelsblad gebruikte in hun recensie van zijn boek woorden als ‘narcistisch’ en ‘egomaan’. ‘Diederik Stapel denkt nog steeds dat hij God is’, schreef journalist Marcel Hulspas in een blog op The Post Online, waarin hij uitgebreid speculeerde over Stapels psychopathologie.

Aan die speculaties wil Stapel een einde maken. ‘Ik ben op alle mogelijke manieren getest en onderzocht’, vertelt hij. ‘Nou weet ik niet precies wat de waarde van zulke onderzoeken is, maar narcisme kwam er niet uit. Helaas, na twee jaar therapie is de conclusie van mijn psycholoog dat ik een gewone, gezonde man ben. Niks geks te vinden aan mij.’ Hij glimlacht: ‘Helaas ook niet aan de positieve kant.’

=

Maar als hij geen machtsmisbruikende narcist is, wie is hij dan wel? ‘Mijn vrouw zei het zo: vroeger was je een man in een pak met antwoorden. Nu ben je een jongen in een spijkerbroek met vragen.’ Hij voegt eraan toe: ‘Zij werd verliefd op een jongen die boeken las en twijfelde. Niet op de hoogleraar.’

Is hij nu een beter mens? ‘Dat kan ik niet zeggen. Dat zien we bij de hemelpoort wel.’ Bedrog plegen ziet hij zichzelf niet meer doen. ‘Ik hoop dat ik iets geleerd heb. Ik zal mezelf niet meer aan dezelfde steen stoten. Die steen bestaat ook niet meer. Dat stukje van mezelf bestaat niet meer in mij.’ Hij denkt even na, ogen gesloten. ‘Ik weet niet of ik een slecht mens was. Ik was onthecht, en heel eenzaam. Ik sta nu dichter bij de mensen die ik liefheb.’

Daar heeft Stapel wel een prijs voor moeten betalen. Vlak nadat zijn fraude bekend werd, vertelde zijn vrouw aan een journalist van De Telegraaf dat hij ernstig ziek was. ‘Hij zit geestelijk compleet aan de grond.’ Na het lezen van het tussenrapport van de commissie Levelt raakte hij zo van de kaart dat een vriend hem aan zijn vrouw liet beloven dat hij geen zelfmoord zou plegen. Een psychiater schreef pillen voor. Langzaam ging het beter. ‘Ik voel me wel een soort Sisyphus. Ik rol elke dag die steen weer naar boven.’

Op de vraag of het achteraf gezien toch zin heeft gehad, zijn val en vervolgens het diepe dal, steekt heel even de sociaal psycholoog in Stapel de kop op. ‘Dat is iets dat we onszelf vertellen om te overleven.’ Dan neemt de vader in hem het over: ‘Maar het feit dat ik er nog ben, betekent dat ik denk dat er nog zin van te maken is. Dat het nog om te draaien is. Wat me helpt is dat ik een voorbeeld wil zijn voor mijn kinderen: ook dit kunnen we doorstaan, ik blijf doen wat ik vind dat ik moet doen, ik sta op, ik blijf gaan.’

Andere dingen zijn belangrijk geworden. Als wetenschapper wilde hij vooral scoren, meedoen, erbij horen. Hij wist dondersgoed dat hij door te frauderen niet het goede deed, en dat hij bovendien meewerkte aan een verziekte onderzoekscultuur waarin vooral papers in wetenschappelijke topvakbladen tellen. Hij schreef als decaan zelfs een boekje over hoe onderzoekers niet alleen moeten worden afgerekend op hoeveel ze publiceren, maar ook op zaken als samenwerken met anderen, wat de waarde van hun ideeën is voor de samenleving, hoe ze hun onderzoek vormgeven, hoe ze les geven. ‘Ja, dat is natuurlijk heel ironisch, gezien wat ik heb gedaan’, voegt hij eraan toe.

Hij is trots op zijn oude vakgebied, op de manier waarop de sociale psychologie zich heeft herpakt. ‘Ik denk dat de sociale psychologie nu vooraan staat, wat betreft integriteit. Ze zijn nu lichtjaren verder dan andere wetenschapsgebieden. Vooral veel jonge onderzoekers houden zich bezig met het heel goed en degelijk uitvoeren en repliceren van onderzoeken. Dat vind ik mooi om te zien. Het was heel jammer, hoe bijvoorbeeld KNAW-president Hans Clevers de sociale psychologie een onvolwassen wetenschap noemde. Of hoe de commissie Levelt niet alleen karaktermoord pleegde, maar in mijn slipstream ook een vakgebied geweld aandeed.’

Stapel benadrukt dat hij nu helemaal afstand heeft genomen van de sociale psychologie. ‘Er zit in de wetenschap werkelijk niemand meer op me te wachten.’ Bovendien is het nu niet langer academisch succes dat hem motiveert, maar eerder het tegenovergestelde: het geploeter van mensen. ‘In Syrië was een man met zijn vrouw en hun dochtertjes gevlucht. Het was winter, het sneeuwde, ze waren alles kwijt. En hij kreeg een bundeltje: meneer, dit is uw tent. En die moest hij daar in de kou opzetten. Dát ontroert me. Want hij kapt er niet mee. Hij gaat door. Die levenskracht, dat vind ik enorm inspirerend. We kunnen blijven hangen in de crisis, maar we kunnen er ook iets van maken. Vroeger zag ik vooral hoe succesvol iedereen was. Nu zie ik hoe mooi het is dat we allemaal lijden, en hoe kostbaar het is om elkaar te helpen. We zijn allemaal blind, maar niet allemaal op hetzelfde moment. Daarom is het van belang dat je elkaar vasthoudt.’

=

Met deze nieuwe instelling probeert Stapel nu een weg te vinden in het maatschappelijk limbo waar hij zich bevindt. Nu er met het Openbaar Ministerie een schikking is getroffen, is het laatste officiële aspect van zijn fraudezaak afgewikkeld. Over een paar weken moet hij zich melden bij de reclassering, voor een taakstraf van 120 uur. Maar dat betekent niet dat hij nu alles achter zich kan laten. ‘Ik sta op de rand van de samenleving. Ik val er niet uit, want vrienden en familie houden me vast. Ondertussen voorkomen andere mensen dat ik de maatschappij in stap. Ik mag niet meer meedoen.’

Hij geeft een voorbeeld. ‘Ik heb vrijwilligerswerk gedaan. Gewoon, omdat ik iets terug wilde doen. Iets goeds. Kinderen die normaal niet met de academische wereld in aanraking komen krijgen op zondag in een gebouw van de Universiteit van Tilburg les in de rechten, of over medische wetenschap. Ik hielp daar, zette koffie, trapte een balletje, zorgde dat alle kinderen op tijd weer in het klaslokaal waren. Totdat iemand bij de universiteit dat te horen kreeg. Toen mocht ik niet meer komen. De rector heeft er een stokje voor gestoken, heb ik begrepen, omdat de universiteit elke associatie met mij wil vermijden. Dat vind ik heel erg. Ik wil bijdragen, en dat mag niet.’

Hij verplaatst wat dingen op tafel. Een bekertje water, zijn notitieboekje. Om zijn mond een gefrustreerde trek. Hij vertelt hoe hij onlangs op een boekpresentatie was van Arjen van Veelen, schrijver en – net als zijn vrouw Rosanne Hertzberger – NRC-columnist. ‘Mijn vriend Anton Dautzenberg had vooraf gevraagd of ik welkom was. Natuurlijk, zei Van Veelen. Ik stond er maar een beetje, kwam wat mensen tegen die ik ken. Ik ben vrij snel weer weggegaan. Een paar weken later schreef Hertzberger in NRC Handelsblad een column. Dat het zo erg was dat ik nog leefde en rondliep zonder dat iemand tegen me schreeuwde of bier in mijn gezicht gooide. Daar schrok ik van. Dat je de draad weer oppakt, en dat dat eigenlijk niet mag.’

‘Ik heb oprecht spijt betuigd. In mijn boek, en in de brieven en mails die ik stuurde aan de mensen die ik met mijn acties geschaad heb. Die spijt voel ik ook diep. Maar ik heb nu vijf, zes keer sorry gezegd. Ik ben mijn baan en mijn inkomen kwijt. Ik heb mijn doctorstitel ingeleverd, ondanks dat minister Jet Bussemaker later besloot dat fraudeurs dat niet hoeven. Toch sta ik er nog achter, want ik heb de plichten die horen bij die titel verzaakt. Ik heb op eigen initiatief afstand gedaan van het geld dat ik volgens mijn contract nog zou krijgen van de universiteit, omdat ik het moreel onjuist vond om daar aanspraak op te maken. Dat was een moeilijk besluit, want ons geld is al een tijdje op. We leven van leningen, van spaargeld, het salaris van mijn vrouw en van de goedertierenheid van familie en vrienden. Het wordt financieel steeds spannender. Dus ja, ik kan het boetekleed blijven aantrekken. Maar ik heb twee kinderen en een vrouw. Op een gegeven moment is het klaar. Ik moet verder. Ik vind dat iedereen recht heeft op een tweede kans. Dat is beschaving.’

Bovendien blijft hij, alle veranderingen ten spijt, ook gewoon Diederik Stapel. En dat is geen man die gemakkelijk in de luwte blijft. Het idee dat hij zich moet blijven verstoppen, monddood in de kantlijn van de samenleving, wekt zoveel afschuw in hem op dat hij een aantal keer zegt dat dit ‘voelt als de doodstraf’. Misplaatste ijdelheid? ‘Het gaat me niet om applaus. Als iemand morgen belt en zegt: ik heb een mooie baan als taxichauffeur voor je, dan zeg ik natuurlijk ja. Maar ik wil ook relevant zijn. Als jij weet hoe de rolstoel vooruit geduwd moet worden, dan is het zonde om hem stil te laten staan. Ik weiger mijn mond te houden. Ik zeg wat ik te zeggen heb. Want dit ben ik. Dit is wat mij is overkomen. Ik besta. Weliswaar als reservedoelpaal aan de rand van het veld. Maar ik ben er wel.’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Vijf ex-promovendi van Diederik Stapel vinden dat het onderzoek van de commissies Levelt en Noort uit de bocht is gevlogen. Ze hebben kritiek op de werkwijze van de commissies, en kunnen zich niet vinden in de manier waarop de cultuur binnen de vakgroep van Stapel is geschetst in de rapporten over de fraudezaak.

 

‘Wij zijn niet aangesteld om het goede van Stapel aan te duiden, maar juist wat er fout gegaan is. Wij zullen over die onderzoekscultuur dus vooral op de slechte dingen letten.’ Dat staat in een vertrouwelijk gespreksverslag van de commissie Noort, die als opdracht had Stapels fraude aan de Rijksuniversiteit Groningen te onderzoeken. Op 29 februari 2012 sprak deze met met drie jonge onderzoekers die tussen 2000 en 2006 onder begeleiding van toen nog professor Diederik Stapel aan in Groningen waren gepromoveerd. Het doel van het gesprek was om de cultuur in de academische vakgroep van Stapel beter de begrijpen.

Saskia Schwinghammer, één van de aanwezige ex-promovendi, gaf aan het begin van het gesprek hoog op van Stapel en de vakgroep. ‘Inderdaad, veel goede mensen bij elkaar die kritisch met elkaar in overleg waren, heel inspirerend. Stapel heeft ons dus ook enorm gefaciliteerd in onze ontwikkeling als wetenschapper.’ Een andere promovendus zegt: ‘Ik heb die cultuur in mijn promotietijd ervaren als zeer leerzaam.’ De derde: ‘Ik was heel blij dat Stapel bij mijn onderzoek betrokken was.’

Maar dat was niet wat de commissie wilde horen. Uit het verslag blijkt dat ze actief aan het vissen waren naar tekenen van wat professor Levelt in het rapport slodderwetenschap zou noemen: ‘Wat ons verbaast, is dat we horen over andere benaderingen van de statistiek en anders ermee omgaan. En dat men elkaar daar niet op aangesproken heeft. Zoals, “alleen dat significante is niet genoeg”. Het werd daardoor in artikelen kennelijk makkelijker om ook met “data te spelen”.’ Wat de commissie hier wil weten is of er binnen Stapels vakgroep een cultuur heerste waarin rommelen met data heel gewoon was. Geen van de promovendi bevestigt dit.

Schwinghammer herinnert zich het gesprek goed, en ook de verontwaardiging die ze voelde over deze manier van vragen stellen. ‘Je kunt geen cultuuronderzoek doen en alleen maar naar de slechte dingen vragen. Dat is een grove methodologische fout’, vertelt ze aan de telefoon.

Ruud Abma, sociaal wetenschapper aan de Universiteit Utrecht en schrijver van het boek ‘De Publicatiefabriek’ over de affaire-Stapel, is het met haar eens. ‘Zo’n suggestieve vraagstelling, dat is gewoon een slechte interviewtechniek. Elke jurist weet het: leading the witness, dat doe je niet. Ja, stom. Gek. Raar.’

=

Suggestieve vragen zijn niet het enige probleem dat Schwinghammer heeft met de werkwijze van de commissie. Zo viel ze er toen het onderzoek nog liep al over dat de interviews met de betrokken medewerkers niet volgens de regelen der kunst verliepen. ‘De vragen waren niet gestructureerd. De gesprekken werden niet opgenomen. Er werd meestal wel genotuleerd, maar niet altijd door een ervaren kracht. Die gespreksverslagen werden vervolgens niet aan ons voorgelegd, zodat we niet hebben kunnen controleren of onze woorden correct waren weergegeven of juist geïnterpreteerd.’

Ze kaartte haar zorgen over deze aanpak verschillende malen aan bij de commissie, zonder veel resultaat. Uiteindelijk schreef ze er op 30 april 2012 samen met vier collega’s een brief over aan de commissie Levelt, die van alle commissies de leiding had in het fraude-onderzoek. Door het gebrek aan bandopnames of controle van de notulen ‘zijn gedane uitspraken niet of nauwelijks controleerbaar en [is] er kans op ‘ruis’ in de communicatie aanwezig.’

De commissie Levelt reageert met verbazing op de opgestuurde brief. Het ontbreken van bandopnames of nog even gecheckte gespreksverslagen verklaren ze als volgt: ‘De commissie heeft ervoor gekozen geen bandopnames te maken tijdens de gesprekken om een opener gesprekssituatie te creëren en daarmee de productiviteit te bevorderen. Bovendien waren de aard en doelstelling van de met u gevoerde gesprekken (…) dusdanig dat bandopnames ook verder geen extra inzichten verschaft zouden hebben.’ Waarom de notulen niet ter controle aan Stapels oud-medewerkers zijn voorgelegd vertelt de commissie er niet bij. Ook geven ze geen nadere toelichting op de gedachtegang dat bandopnames – toch de ‘ruwe data’ van dit fraude-onderzoek – geen extra inzichten zouden verschaffen.

Deze kritiek komt Ruud Abma bekend voor. ‘Dat stond ook in Stapels boek. Toen ik dat las, dacht ik al: dat is vreemd. Want in het eindrapport staat in de bijlage een lijst met mensen die geïnterviewd zijn, en de onderwerpen die toen aan bod zijn gekomen. Dat wekt de indruk dat er gespreksverslagen of -transcripten zijn. Ik heb Levelt gesproken, en hem gevraagd of er materiaal was dat ik voor mijn eigen boek kon gebruiken. Nee, zei Levelt, want dat is vertrouwelijk. Op zich een prima reden. Maar later kwam ik erachter dat er helemaal niet systematisch opnames of verslagen zijn gemaakt.’

‘Dat is een zwak punt’, stelt Abma vast, ‘want zo kunnen er allerlei fouten in het uiteindelijke rapport sluipen. Mensen drukken zich bijvoorbeeld niet goed uit, of ze vergeten iets. Je moet altijd zorgen dat geïnterviewden zichzelf kunnen corrigeren.’

=

Een ander bezwaar van de briefschrijvers betreft de manier waarop de commissie in het interimrapport schreef over Stapel en zijn werkwijze. Als voorbeeld geven ze een passage op pagina 12 van het rapport: ‘De heer Stapel koos zorgvuldig de junioronderzoekers met wie hij de intensieve één-op-één werkwijze wilde aangaan. Met hen werd een innige band gesmeed. Vele promovendi beschouwden hem als een persoonlijke vriend. Men kwam thuis bij hem, had gezamenlijke diners, ging gezamenlijk naar theater etc. Een dergelijke situatie is niet bevorderlijk voor het kritisch volgen van de ‘meester’.’

Schwinghammer en de andere briefschrijvers schrijven hierover aan de commissie Levelt: ‘Deze passage wekt (althans bij ons) de indruk dat de aio’s van Diederik een kenmerk delen dat ons geschikte slachtoffers maakt. Dit is in onze ogen een goed voorbeeld van een interpretatie van de commissie die verder dan het rapporteren van objectieve en duidelijk aantoonbare feitelijkheden gaat.’

De commissie zelf geeft toe dat het om een interpretatie gaat, maar vindt dit niet bezwaarlijk: ‘Dit betreft noodzakelijkerwijs een interpretatie en reconstructie van de gebeurtenissen waarbij termen zijn gebruikt die de Commissie passend vindt en naar de mening van de Commissie geschraagd worden door alle feiten en de duidelijke patronen die in de grote variëteit van gesprekken telkens naar voren zijn gekomen’, schrijven ze.

Abma reageert genuanceerd. ‘Stapel heeft dit bezwaar ook in zijn boek naar voren gebracht. De commissie zou karaktermoord hebben gepleegd, hem hebben afgeschilderd als een man met een diabolische, levensgevaarlijke persoonlijkheidsstructuur. Dat staat niet in het rapport. Maar de commissie werkt wel de indruk dat Stapel met voorbedachte rade vriendschapsbanden heeft gesmeed met mensen bij wie hij zijn fraude zou kunnen verbergen. Dat kun je niet bewijzen. Het was sterker geweest als de commissie zich meer bij de feiten had gehouden, en het erop hadden gehouden dat er patroon was ontstaan dat de fraude vergemakkelijkte.’

=

Schwinghammer is niet erg gelukkig met de reactie van de commissie Levelt op haar zorgen over de werkwijze. ‘Ik vond het kortaf. Ze zetten de briefschrijvers weg als een stel sukkels, terwijl de brief toch steekhoudende kritiek bevatte. Eerder voelde ik me ook al zeer badinerend behandeld, en ik heb vernomen dat anderen dit ook zo hebben ervaren. Ik heb daarna geen pogingen meer ondernomen om het proces bij te sturen.’

Wel maakt ze zich voor een tweede keer kwaad als het eindrapport op het punt van verschijnen staat. ‘Ik werd ineens gebeld door allerlei journalisten, die duidelijk het rapport al hadden gelezen. Ze lieten doorschemeren dat er een hoofdstuk was opgenomen waarin de cultuur in onze onderzoeksgroep in een kwaad daglicht werd gesteld, en raadden me aan om mee te werken aan interviews, zodat ik me kon verdedigen. Daar schrok ik heel erg van. En het ergste was dat ik van niets wist, want de commissie Levelt had geweigerd om het rapport alvast met de ex-promovendi van Stapel te delen. Dat we, na alle ellende van de fraude, ook nog volkomen onterecht als slodderwetenschappers werden weggezet, moest ik via de media horen.’

Ondertussen heeft Schwinghammer de affaire achter zich gelaten. Nadat ze een tijdje met een burn-out thuis heeft gezeten, gaat ze de draad weer oppakken. Niet als sociaal psycholoog – ‘Dat heeft de affaire inclusief de nasleep even goed verpest’ – maar als GZ-psycholoog. Over zes weken verwacht ze een kindje. Maar wat ze jammer blijft vinden, is dat er door de handelswijze van de commissie onjuistheden in het eindrapport kunnen zijn geslopen. ‘Ik had gewild dat dit onderzoek boven alle twijfel verheven zou zijn. Dit was té belangrijk om zo slordig onderzocht te worden.’

De hoogleraren Ed Noort en Pim Levelt laten via een woordvoerder van de Universiteit van Tilburg weten niet te willen reageren. ‘Het is de rectores [van de Universiteit van Tilburg en de Rijksuniversiteit Groningen, red.] bekend dat enkele oud-promovendi van de heer Stapel niet tevreden zijn met de werkwijze rond hun interview, maar het eindrapport van de drie onderzoekscommissies staat niet ter discussie.’

==========

KADER:

Nadat Stapels fraude werd ontdekt, stelden de betrokken universiteiten (Tilburg, Groningen en Amsterdam) elk een commissie samen om achter de exacte omvang van de fraude te komen, en met alle betrokkenen te spreken over hoe dit in vredesnaam had kunnen gebeuren. Hoe stelde Stapel zich op, wat was de cultuur in zijn vakgroep, hoe werd er gewerkt? Vanwege hun gedeelde onderzoeksopdracht besloten de commissies al snel samen op te trekken. Hoogleraar Pim Levelt kreeg als voorzitter van de Tilburgse commissie de leiding. De Groningse commissie, die sprak met de onderzoekers die aan de RuG in Stapels vakgroep hadden gewerkt, werd voorgezeten door professor Ed Noort.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik heb weinig goede herinneringen aan het baren van mijn dochters. De eerste keer had ik na ruim twintig uur vol weeënstormen geen persdrang. Het ziekenhuis bestelde een man met een vacuümpomp. Nummer twee kwam per spoedkeizersnee ter wereld omdat ze overdwars lag. Fijn was anders.

Ik moest hieraan denken toen ik las over de vroedvrouw Laura van Deth, die sinds vorige week haar vak niet meer mag uitoefenen van de tuchtrechter omdat ze in vier zaken zo onprofessioneel heeft gehandeld dat het gevaarlijk werd voor de moeders en baby’s onder haar hoede. Die moeders hadden haar actief opgezocht, want Van Deth durfde tweelingen en stuitliggingen wel thuis te halen, achter de rug van de gynaecoloog om, en in weerwil van een protocol dat zulke riskantere bevallingen richting ziekenhuis dirigeert.

Dat deze mevrouw bij Van Deth terecht kwam, is niet zo verwonderlijk. Je hoeft niet lang op internet te zoeken om de afkeer tegen te komen die de verloskundige heeft van dokters en ziekenhuizen. Zo schrijft ze op het blog ‘Baas over eigen buik’: “De nieuwe religie is die van de medische wetenschap die cijfers publiceert waarvan we opgewonden raken en angstig. (…) We weten zelf niet meer hoe het van binnen voelt en wat wij nodig hebben. Maar diep van binnen weten we het nog wel, alleen is de medische wetenschap er niet op gericht dat je als zwangere zelf iets voelt of weet.”

Nou verdenk ik persoonlijk de medische wereld niet van een of ander complot tegen het gevoelsleven van de zwangere vrouw. Maar andere vrouwen doen dat blijkbaar wel, en voor hen stond Van Deth dan klaar. Haar argument: iemand moet deze vrouwen toch helpen bij hun nadrukkelijke wens?

Daarmee doet Van Deth alsof ze onderdeel van de oplossing was, terwijl ze in feite onderdeel was van het probleem. De vroedvrouw had immers met haar anti-medische houding die wens al op voorhand een zekere legitimiteit gegeven, net zoals de vereniging Kritisch Prikken dat doet voor ouders die hun kind niet willen laten vaccineren. Zo droeg Van Deth bij aan het vergroten van de afstand tussen moeder en medische hulp; hulp die de baby misschien het leven redt. En waarom? Om, en ik citeer uit Van Deth’s blogpost, “op onze eigen manier te kunnen baren”.

Het is een groot goed dat dit in Nederland meestal gewoon kan. Ik ben hartstochtelijk voorstander van de grote keuzevrijheid die zwangere vrouwen hebben in waar en hoe ze hun nageslacht op de wereld zetten. Maar die vrijheid is niet absoluut.

Want laten we niet vergeten waarom je baart. Niet primair omdat het zo’n Gedenkwaardig Levensmoment is, waarin je wensen en persoonlijke overtuigingen gereflecteerd worden – dat is de bonus, de slagroom op de taart. Je baart om het kind van A naar B te krijgen, en wel op zo’n manier dat kind en moeder de beste kans hebben om deze reis ongeschonden te doorstaan. Als dat betekent dat je als zwangere vrouw op medisch aanwijzen moet bevallen op een manier die je niet zo prettig vindt: helaas pindakaas. Niet alles gaat zoals je wilt. Het is de taak van een vroedvrouw om daarop te wijzen. Daarin faalde Van Deth al voordat het baren begon.

Dus dan is je bevalling niet zo leuk als je had gehoopt. Dat was het voor mij ook niet. Ik kan daar prima mee leven. Want aan het eind van de rit nam ik beide keren een gezonde dochter mee naar huis. Als ik het met Van Deth thuis had geprobeerd was dat anders geweest. Dan had ik tenminste één van mijn kinderen niet in hun bedje gelegd, maar in een kist.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Meestal leidt het woord ‘voetbalvrouwen’ bij mij niet tot emancipatietechnische vrolijkheid. Maar vorige week wel. Het Nederlands vrouwenelftal speelde namelijk tegen topfavoriet Duitsland, en 770.000 mensen keken er live naar op Nederland 3. Kranten maakten ruimte om over de wedstrijd te berichten – bijna alsof het over mannenvoetbal ging, behalve dan dat het bericht in deze krant kleiner was dan het dubbelverslag van een verder tamelijk oninteressante etappe in de Tour de France. Maar toch: vrouwenvoetbal werd uitgezonden, bekeken en besproken. En de dames speelden nog gelijk ook.

Voorafgaand aan dit duel las ik in de Volkskrant dat voetbal de snelst groeiende sport onder meisjes is. In 1998 waren er iets meer dan zestigduizend speelsters lid van de KNVB, nu bijna 130.000. De reden: sinds er in Nederland een profcompetitie is voor vrouwen, hebben de meiden wat te dromen.    Zoals de 14-jarige voetbalster Aïscha Daniels: ‘Later hoop ik Ajax te halen, of Oranje.’

Dat dromen is belangrijk. Vorig jaar schreef ik op deze plek over hoe er in de Indiase provincie West-Bengalen bij de dorpsraadverkiezingen zetels werden gereserveerd voor vrouwen. Nog afgezien van het feit dat dit helemaal niet leidde tot de vaak gevreesde vloedgolf van incompetente excuustruzen – integendeel – bleek dat het vrouwenquotum een extra positief effect had op Indiase meisjes. Hun ambities groeiden; ze gingen langer naar school, en besteedden minder tijd aan het huishouden. Er was iets te bereiken voor ze, nu ze niet meer tegengehouden konden worden door een glazen plafond.

Het nadeel van vrolijke dromen is dat de wereld soms zo ruw lijkt als je wakker wordt. Zoals afgelopen donderdag, toen ik tijdens het kijken van Nederland-Duitsland even keek wat er op de sociale media zoal werd gezegd over de wedstrijd. Veel was het niet, en van de mensen die het er wel over hadden, spraken de meesten niet over het spel van de oranje leeuwinnen. Wel hierover: ‘Heerlijk, lekkere wijven op het voetbalveld’. En: ‘Ruilen die vrouwen ook van shirt na de wedstrijd?’ Iemand  gaf elf redenen om naar de wedstrijd te kijken, waarvan er tien foto’s waren van speelster Anouk Hoogendijk, veelal in lingerie, of terwijl ze schaarsgekleed zat te zweten. Dat ze ook kan voetballen was pas reden elf.

Het uiterlijk van een sportvrouw doet er meer toe dan haar prestaties. En wee de vrouw die wel succesvol is maar niet beeldschoon, zo bleek uit een verzameling twitterberichten op de blog Public Shaming. Ze gingen over Marion Bartoli, en waren verstuurd op het moment dat zij glorieus Wimbledon stond te winnen van de langbenige blondine Sabine Lisicki. Een bloemlezing: ‘Iemand die zo lelijk is als Bartoli verdient het niet om te winnen.’ ‘Marion Bartoli is een vette lelijke stinkende kleine slet.’ ‘Bartoli jij dik lesbisch uitziend stuk stront, laat Lisicki winnen godverdomme.’ En dit zijn niet drie spelden in de digitale hooiberg. Er waren honderden van dit soort tweets. Zelfs de BBC-commentator merkte op dat Bartoli niet moeders mooiste was. Waarop zij antwoordde dat ze nooit had gedroomd van een carrière als supermodel. Maar wel over het winnen van Wimbledon.

Dat is een dapper van Bartoli, want we leven in tijden waarin meisjes van jongs af aan wordt ingeprent dat hun uiterlijk is wat telt. In Vrij Nederland schreef ik over de trend dat meisjesspeelgoed tegenwoordig sexy moet zijn. Lego-poppetjes voor meisjes van zes jaar hebben borstjes. Van roze blokjes kun je een schoonheidssalon bouwen. My little ponies hebben sexy lange benen en opgemaakte ogen. Speelgoedwinkels hebben een meisjeshoek vol make-up.

Geen voetbal is er te bekennen. Maar wat hoop ik dat de al die KNVB-meiden toch blijven dromen van eer en glorie bij Ajax en Oranje.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Er zijn mensen die medelijden hebben met Heleen Mees. Die geld willen inzamelen om haar borgsom te betalen, zodat ze de gevangenis kan verlaten waar het New Yorkse OM haar in heeft gestopt op verdenking van stalking en seksuele intimidatie. Opzij-hoofdredacteur Margriet van der Linden sprak op twitter van ‘poor Heleen’.

Het heeft natuurlijk ook iets tragisch. Zo heb je een gepassioneerde affaire met topeconoom Willem Buiter, en zo ben je de afgewezen geliefde. En niet alleen dat: je bent onmachtig om je gierende vurigheid een halt toe te roepen, en de hele wereld is er getuige van.

Die wereld bestaat bovendien niet enkel uit medelijdende toeschouwers. Er is ook leedvermaak. Mensen die ervan genieten een sterke vrouw te zien vallen. Die Mees wegzetten als een gestoord wijf, waar geen zinnig man ooit zijn jongeheer in had moeten hangen. Of als hoer, zoals Jan Dijkgraaf, die op zijn blog stelde dat ze de negentien jaar oudere econoom neukte omdat hij haar kon helpen promoveren.

Hoer, gek, slachtoffer. Alledrie typeringen die duidelijk maken dat deze zaak boven alles draait om gender.

Bij wijze van experiment heb ik gisteren geprobeerd de berichtgeving rondom Mees met andere ogen te lezen. Alsof het niet over Heleen ging, maar over Henk. Henk Mees, invloedrijk Nederlander in New York, ex-minnaar van de prominente wetenschapper en gezinshebbende Wanda Buiter. Nadat zij de relatie verbrak kon Henk haar niet loslaten. Daarbij overschreed hij elke denkbare hartzeergrens. Meer dan duizend mails stuurde hij haar, met subtiele doodswensen (afbeeldingen van dode vogeltjes), minder subtiele doodswensen (‘Ik hoop dat je vliegtuig neerstort’) en seksuele intimidatie (foto’s waarop Henk zich aftrekt). Maar daar stopt Henk niet. Hij benadert Wanda’s gezin, richt zich tot haar man en zelfs haar kinderen. Zij vraagt hem te stoppen, maar hij laat zich nu door niets en niemand meer tegenhouden. Pas als het OM ingrijpt heeft Wanda eindelijk rust.

Zou Van der Linden over ‘arme Henk’ hebben getwitterd? Zou Dijkgraaf hebben geconcludeerd dat Henk met Wanda vree om er een academische titel te verkrijgen?

Ik denk het niet. Want Henk Mees was één van de zovelen geweest. Stalking is nogal een mannenmisdaad. Van de daders is tachtig tot negentig procent vent. Dus is Henk geen uitzondering. Alweer een man die seksueel intimideert. Alweer een man die niet weet wat het woord ‘nee’ betekent. Alweer een man die een vrouw te stuipen op het lijf jaagt. Zoals schrijver Margareth Atwood zei: ‘Mannen zijn bang dat vrouwen ze zullen uitlachen. Vrouwen zijn bang dat mannen ze zullen vermoorden.’

Die uitspraak legt meteen de ironie van de zaak Heleen Mees bloot. Aan de ene kant wordt ze verdacht van een misdrijf waaraan vooral mannen zich schuldig maken. Ergens is dat heel geëmancipeerd van haar: ze liet zich door haar gebrek aan Y-chromosoom niet tegenhouden om seksueel te intimideren. Hiermee is ze onderdeel van een trend: er komen steeds meer vrouwelijke zedendelinquenten.

Aan de andere kant laten de reacties zien dat de samenleving nog lang niet klaar is voor vrouwen die op dezelfde manier over de schreef gaan als mannen. Het idee dat de vrouw bij een zedendelict vrijwel altijd het slachtoffer is zit heel erg diep. De mensen die daar niet aan willen, geven maar weinig alternatieve lezingen ten beste, die nog bijzonder stereotiep zijn ook: ze is een hoer, of een gek.

En dat terwijl de conclusie eigenlijk zo voor de hand ligt: vrouwen zijn net mannen. Ten goede, maar ook ten kwade. En zo maakte Heleen Mees, zelfs terwijl ze de wet overschreed, toch nog een feministisch punt.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Laten we het eens over negers hebben. Dat schreef (de witte) wetenschapsjournalist Marcel Hulspas afgelopen weekend op The Post Online. Hulspas had aanstoot genomen een (zwarte) Bijlmerse radiomaker, die in zijn uitzendingen over racisme praat als zijnde een gevolg van de slavernij. Als reactie daarop wilde Hulspas graag duidelijk maken dat hij het stom vindt dat het woord ´neger´ in onbruik is geraakt, en dat de koloniale tijd voor slaven ook eigenlijk best wel leuk was. ´Slaven op plantages werkten niet echt wat je noemt hard; vaak niet meer dan tot drie uur ‘s middags. Ze kregen meestal kleding en voedsel van hun eigenaar, en hielden genoeg tijd over om in hun eigen tuintjes van alles te telen.’ Klinkt best gezellig, en dus moet het volgens Hulspas ‘maar eens afgelopen zijn met dat zelfgekozen zwelgen in slachtofferschap.’

Hulspas is uiteraard geen racist. Hij is zelfs voorstander van een nationaal excuus voor de slavernij. Wel gebruikt hij verkleinwoorden, telkens wanneer het over ‘negers’ gaat. Een ‘gevalletje discriminatie’. Een ‘belletje’ van een zwarte buschauffeur. Hun ‘horrorverhaaltjes’ over de slavernij. En toen (de zwarte) schrijver Egbert Martina hem op zijn stuk aansprak, twitterde hij: ‘Hou op met dat politiek correcte gejammer’. Wat overigens sowieso een merkwaardige zinsnede is, alsof politiek correct zijn iets is om je voor te schamen.

Ook (de witte) historicus Piet Emmer is geen racist. Om te vieren dat de slavernij 150 jaar geleden werd afgeschaft mocht hij op de website van Trouw vertellen waarom het allemaal wel meeviel met de zwartemensenhandel van weleer. Emmer meldt onder meer dat verkrachtingen weliswaar voorkwamen, maar dat plantagedirecteuren en opzichters daar terughoudend mee waren, want ze wilden geen conflict riskeren met de slaven. Dan is het niet zo erg, neem ik aan, als er slechts terughoudend verkracht werd.

Dit niet-racisme is een trend aan het worden. Vorig jaar maart was de term ‘negerdag’ ineens een hit op twitter, omdat – en ik citeer het Noord-Hollands Dagblad – ene ‘Brian Hirmin, zelf neger’ dat een leuk idee vond. Een paar dagen later publiceerde de Volkskrant een stuk waarin een witte man trots vertelde hoe hij zijn Surinaams-Creoolse vriend ‘huisneger’ noemde.

Op het Amerikaanse blog Jezebel verscheen een uitstekend stuk over dit ‘hipster racisme’, waarbij bevoorrechte hoogopgeleide witte meestal-mannen, die zelf nimmer aan het ontvangende eind van discriminatie hebben verkeerd, hun vrienden ‘zwart’ en ‘neger’ noemen, juist om te laten zien dat ze helemaal geen racist zijn. Want dat hele slavernij- en racismeding, dat is zo passé. We zijn er overheen. Lang geleden, zand erover.

Behalve dan dat het niet over is. Want zwarte mensen vertellen de niet-racisten van deze wereld helder en klaar dat het pijn doet wanneer je hen neger noemt. Het doet pijn omdat die term ooit gebruikt werd om hun voorouders als koopwaar aan te duiden – als bezit, alsof het honden waren. Het doet ook pijn omdat racisme nog steeds dagelijks voorkomt. Het is in deze context dat witte mannen het slavernijverleden bagatelliseren en zwarte mensen met treiterij proberen te dwingen een zeer pijnlijke term zonder protest te verdragen. Maar dat is natuurlijk geen racisme.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.