dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

‘Vergeleken bij vroeger leven vrouwen tegenwoordig in een paradijs.’ Het is één van de eerste zinnen uit het essay Het onbehagen van de vrouw, dat in 1967 in De Gids verscheen. Het was een speciaal nummer, met allerlei andere onbehagens, maar juist dit essay raakte een tijdsgeest-technische snaar, en maakte auteur Joke Smit tot een van de kickstarters van de tweede feministische golf.

Uit de zin spreekt een zekere nuchterheid, die Smit nog even voortzet: ‘Er zijn belangrijker problemen in de wereld – oorlog, honger – dan de ongemakken waar een Nederlandse vrouw mee te kampen heeft, en men kan een hele reeks kwesties noemen van gelijke importantie.’ Het zijn echter niet deze bedaarde woorden waar Smit vijftig jaar geleden het feministisch vuur mee aanstak. Het is wat erna kwam: haar ontevredenheid. De plekken in het essay waar ze het laat schuren, waar het wringt, waar het irriteert.

Zoals wanneer ze peuters en natuurrampen in dezelfde categorie plaatst. ‘Als haar baby de box ontgroeid is, merkt een vrouw dat zij terechtgekomen is in een natuurramp die vier jaar zal duren.’ Smit betoogt dat vrouwen toch al onwennig staan tegenover de maatschappij, omdat ze er een halfhartige verhouding mee hebben. Hun rol als werkend, volwaardig wezen kan immers zomaar over zijn zodra ze trouwen en baren.

En kleine kinderen verwijderen vrouwen nog verder van die samenleving. ‘Aangezien al haar energie wordt opgezogen door wat zich afspeelt binnen de muren van haar huis, vernauwt haar gezichtskring zich; aangezien zij voortdurend vijf dingen met een half oog in de gaten moet houden, verliest zij de gewoonte zich te concentreren’, schrijft Smit. ‘En ook haar werkreflexen worden verstoord: zij moet al haar bezigheden in mootjes hakken, zij verliest dus de voldoening van efficiënt zijn.’ Haar conclusie: ‘Een moeder van kleine kinderen krijgt op het ogenblik praktisch geen kans om zich een normaal mens te voelen, een mens tussen volwassenen.’

Het is een hard beeld: de vrouw als maatschappelijk halfmens. Maar juist hierdoor maakt Smit indruk. Er blijkt nog een wereld te winnen: het recht op een betekenisvolle baan buitenshuis, op zelfontplooiing, op iemand zijn. Op opgelucht naar je werk gaan na een weekend met het gezin, zoals mannen kunnen, in plaats van weer een week gefrustreerd zorgen en poetsen maar nooit opbloeien. ‘Wie getaxeerd wordt op eigen merites in plaats van op de positie van een echtgenoot hoeft zich geen aanhangsel meer te voelen; de weg naar zelfrespect is niet langer geblokkeerd.’ Smit vertelt vrouwen dat het is niet gek om deze dingen te willen, en moedigt ze aan om te nemen wat hen toekomt. ‘Ik geloof dat het de hoogste tijd is dat vrouwen zich het gezonde egoïsme permitteren dat voor mannen sinds mensenheugenis (e)en vanzelfsprekend gegeven is.’

Totdat het zover is, lijkt Smit vastbesloten om ontevreden te blijven. Het stemrecht voor vrouwen noemt ze ‘een zoethoudertje’, zolang het vrouwenleven nog steeds draait om man en kinderen. Om dit te veranderen, moet het kindertal beperkt worden en is het noodzakelijk dat vrouwen toegang krijgen tot de pil en abortus. ‘Als wij ergens een ongenuanceerd feminisme nodig hebben is het hier’, schrijft ze. Als vrouwen geen echt eigen leven kunnen krijgen, als het kinderleven steeds maar belangrijker blijft dan dat van de moeder, ‘dan horen vrouwen bedroefd te zijn als ze het leven schenken aan een dochter.’

Het zijn krasse woorden. Misschien waren ze een voorbode van hoe haar feminisme zich zou ontwikkelen in de jaren na Het onbehagen. In een terugblik op haar leven schrijft Volkskrant-redacteur Janny Groen dat Smit ‘radicaliseerde, drammerig werd, op het obsessieve af.’ En: ‘Haar onbehagen ging over in verontwaardiging. (…) Zelfs de vrouwenbeweging wekte haar irritatie. Die bleef volgens haar te veel steken in anarchisme en ludieke vrijblijvendheid.’

Maar juist in die drammerigheid zat ook wijsheid. Want voor een emancipatiebeweging is weinig zo riskant als vroegtijdig de victorie kraaien. Zolang er nog ongelijkheid is, groot of klein, zolang mannen met andere kaarten spelen dan vrouwen, zolang er groepen vrouwen zijn die achtergesteld blijven, is er werk aan de feministische winkel. Dat is misschien wel Smits belangrijkste erfenis: het idee dat onbehagen iets is om te koesteren totdat de strijd gewonnen is. Je kunt immers niets polijsten zonder eerst te schuren.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.