dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Op mijn feministische neus staat een witte middenklassebril. Daar herinnerde publicist Nadia Ezzeroili me afgelopen zaterdag tamelijk hardhandig aan. Ze verweet me betutteling en liet weten dat ze het absoluut beu is om binnen het feminisme te moeten vechten tegen witte vrouwen die reddingsvesten en schouderklopjes uitdelen aan vrouwen van kleur.

Het was niet de eerste keer dat ik dit verwijt hoorde. Zo ben ik regelmatig bij feministische debatten waar louter witte middenklasse-onderwerpen op het menu staan. Na afloop van zo’n debat, afgelopen zomer bij de Internationale Socialisten, schreven Hodan Warsame en Chandra Frank van Redmond Amsterdam en Nella van den Brandt van de Universiteit van Gent een blog waarin ze de besproken onderwerpen bekritiseerden. ‘Seksisme staat voor vele vrouwen niet op zichzelf, maar wordt gekruist door racisme’, zeiden ze. En: ‘spreken over de problematiek van de loonkloof is niet relevant voor werkloze vrouwen, het onderwerp zorg-arbeidverdeling gaat niet over het leven van alleenstaande moeders, en het idee van een wettelijk kader van gelijkheid en bescherming gaat al helemaal niet op voor ongedocumenteerde vrouwen.’

Doordat hier in het debat aan voorbij was gegaan was het feminisme gereduceerd geraakt tot ‘een te beperkte agenda gericht op de behoeften en ervaringen van de meest geprivilegieerde, zichtbare vrouwen.’

Deze vier vrouwen hebben gelijk. Veel witte feministen (mijzelf soms incluis) hebben de onhebbelijkheid om met de beste bedoelingen te doen alsof hun ervaringen voor alle vrouwen gelden. Vorige week schreef journalist Laurie Penny een stuk in de New Statesman over hoe kort haar hebben voor vrouwen een politiek statement is. Je verzet je er immers mee tegen de eis van ‘het patriarchaat’ om je stinkende best te doen om zo mooi en sexy mogelijk te zijn, ter behaging van de man.

Ik herkende me in Penny’s verhaal, maar andere vrouwen niet. Schrijfster Flavia Dzodan merkte op twitter op dat voor vrouwen van kleur haarlengte juist het tegenovergestelde kan betekenen. Hun haar is van nature vaak zwart en ruig krullend of kroezend – iets dat vooral opvalt als het lang is. Je haar lang dragen is daarmee niet een manier om patriarchale heerschappen visueel te plezieren, maar om je eigen ontembaarheid en trots en maling aan de witte norm te laten zien. Dzodan, en velen met haar, ergerden zich eraan dat Penny in haar artikel over hét haar van dé vrouw nog geen twee zinnen had gewijd aan dit etnische verschil.

Dat getuigt niet bepaald van ‘inclusief feminisme’ – om Ezzeroili te citeren. Bovendien doet een journalist haar lezers er geen plezier mee, want een kleurrijk perspectief toevoegen is meer dan een obligaat momentje van politiek correctheid. Het kan zeer waardevolle inzichten opleveren.

Zo las ik in het boek ‘The politics of passion’ van antropologieprofessor Gloria Wekker dat het in de Creoolse arbeidersklasse in Suriname niet ongebruikelijk is dat kinderen worden opgevoed door iemand anders dan hun biologische moeder. Ze worden vrij gemakkelijk ‘weggegeven’ aan bijvoorbeeld een zus die zelf kinderloos is. Wie Wekkers beschrijving van de liefde en toewijding van deze niet-biologische moeders leest kan er niet aan twijfelen dat de kinderen hier niet onder lijden. Maar juist dát zet interessante vraagtekens bij de enorme waarde die witte westerlingen aan het genetisch moederschap toekennen. Wetenschappers, jeugdzorg, familierechters die omgangsregelingen bepalen: allemaal nemen ze impliciet aan dat een kind het beste opgroeit bij de biologische moeder. Een kijkje in een andere culturele keuken daagt dat dogma uit.

Soms is zo’n perspectiefwisseling zelfs broodnodig. Neem het debat over hoe moeilijk jongens het hebben in het onderwijs. Wanneer wordt geklaagd dat onze knullen van al die juffen niet als ‘echte mannen-in-spé’ mogen rouwdouwen, bedoelt men – eveneens impliciet – vrijwel altijd witte jongens. Zoals ik eerder deze maand in Vonk schreef: niemand zegt ooit van Nederlands-Marokkaanse jongens dat ze de vrijheid moeten krijgen om eens lekker wat drukker en stoerder te zijn in de klas. Terwijl allochtone jongens het op school het lastigst hebben, is het hele debat geframed rond de onderdrukte mannelijkheid van witte jongens. Toch een tikkie vreemd.

Het is opvallend hoezeer gender en etniciteit vervlochten zijn, en tot welke aannames en ongelijkheid dat leidt – allemaal zaken die pas echt opvallen zodra je langs de randjes van de witte middenklassebril gluurt. En dan niet om te betuttelen, maar uit een honger naar nieuwe inzichten en wijsheid. Een honger die ik altijd heb.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.