dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Het menselijk geheugen is per definitie feilbaar. Dat is meestal geen probleem, maar als het op een strafzaak aankomt zijn de herinneringen van daders, getuigen en slachtoffers vaak juist waar het om draait. Rechters zouden dan ook meer rekening moeten houden met kennis uit de psychologie, om zo dwalingen en dubieuze veroordelingen te voorkomen.

Het zou het werk van een rechercheur een stuk gemakkelijker maken als elk misdrijf van begin tot eind gefilmd zou worden. Inclusief close-up van de dader uiteraard. Helaas is dit maar zeer zelden het geval, waardoor de rechercheurs en later de rechter afhankelijk zijn van getuigenverklaringen over wat er precies is gebeurd en wie het heeft gedaan. En de verdachten kunnen maar beter met een gedetailleerd alibi op de proppen komen, anders wordt aan hun geloofwaardigheid getwijfeld.

Politie en justitie rekenen er daarbij op dat die getuigen en verdachten in hun hoofd een soort gedetailleerd filmpje van het misdrijf hebben, dat ze moeiteloos en foutloos kunnen afdraaien en beschrijven. Een mens is echter geen videorecorder. Zelfs bij een gezond, jong en intelligent persoon is het geheugen bijzonder feilbaar. Dat is niet meer dan menselijk: we maken aan de lopende band geheugenfouten. In het dagelijks leven hebben we daar nauwelijks last van, maar in de rechtspraak kan de gebrekkigheid van ons geheugen grote gevolgen hebben.

 

De Schiedammer parkmoord
Een zaak als de Schiedammer parkmoord maakt dat pijnlijk duidelijk. In eerste instantie werd Cees Borsboom veroordeeld voor de moord op een meisje en poging tot moord op een jongen in de bosjes van het park, omdat hij na langdurig en – zo zullen we zien – onverantwoord verhoor had bekend de dader te zijn. Hij trok die bekentenis later weer in, maar het mocht niet baten: met als enige andere bewijs een aantal dubieuze getuigenverklaringen over zijn fiets en herkenning van zijn postuur door twee mensen, wordt hij toch veroordeeld tot 18 jaar gevangenisstraf plus tbs.

Terecht, zou je misschien denken. Hij heeft immers bekend. Dat hij later bedacht dat dit niet zo handig was en zijn bekentenis introk, is logisch maar doet niets af aan zijn schuld. Toch klopt dit beeld niet, vindt hoogleraar rechtspsychologie Van Koppen. Hij bestudeerde het dossier van Borsboom uitvoerig en kwam tot de conclusie dat de rechercheurs die Borsboom verhoorden juist die verhoortechnieken gebruikten waarvan we uit psychologisch onderzoek weten dat die ons geheugen zodanig verwarren dat ze regelmatig een valse bekentenis uitlokken.

Zo hebben de rechercheurs Borsboom zwaar onder druk gezet. De rechercheurs schreeuwden tegen hem, en stopten niet toen hij duidelijk te overstuur was om verder te gaan. Borsboom vertelt later dat de rechercheurs meldden hard getuigenbewijs te hebben dat hij de dader was, en dat hij het dus wel gedaan moest hebben. Ze zeiden hem ook dat als hij maar zou bekennen, zijn straf veel minder zwaar zou zijn. Op tafel lagen foto’s van de slachtoffers en de broertjes van het omgebrachte meisje. Deze manier van verhoren lijkt sprekend op de – toen al gedeeltelijk verboden – Zaanse verhoormethode.

 

Onterecht geloven in je eigen schuld
Zulke zware psychologische druk werkt valselijk bekennen in de hand. Dat blijkt ook uit een experiment dat Merckelbach en Jelicic omschrijven in hun boek over het geheugen in en buiten de rechtzaal. Zij vroegen studenten achter een computer plaats te nemen en letters in te tikken die de proefleider voorlas. Daarbij mochten ze absoluut de alt-toets niet raken: de computer zou dan crashen en dat zou voor honderden euro’s aan schade opleveren.

Na een minuut crashte – als deel van het experiment – de computer. Hoewel de studenten natuurlijk de alt-toets niet hadden ingedrukt, beweerde de proefleider dat ze dit toch hadden gedaan. 82% van de studenten tekenden vervolgens een schuldbekentenis waarop ze de verantwoordelijkheid voor het crashen op zich namen. En de helft van hen geloofde naderhand nog steeds echt dat zij schuldig waren. Door de studenten te laten twijfelen aan hun eigen geheugen en ‘bewijs’ op te voeren door de proefleider te laten getuigen, geloofde dus in totaal meer dan 40% dat ze echt de fout waren ingegaan. De overeenkomsten met het verhoor Borsboom – toen hem werd gezegd dat er bewijs tegen hem was en dat hij dus wel de dader moest zijn – zijn verontrustend.

 

Fantasie wordt herinnering
En dat is nog niet alles. Voordat Borsboom bekende, was met hem namelijk een zogenaamd imaginatieverhoor gedaan. In zo’n verhoor moet de verdachte zich helemaal verplaatsen in de dader en tot in detail fantaseren hoe het misdrijf gepleegd zou zijn. De enige reden om zo’n verhoor te houden, lijkt te zijn dat het de verdachte in de stemming brengt om te bekennen. Dat is des te kwalijker als je weet dat imaginatie kan leiden tot zulke sterke nepherinneringen dat ze niet meer van echt te onderscheiden zijn.

Dat bleek onder andere uit een onderzoek van Hyman en Billings. Zij nodigden studenten uit om te komen praten over herinneringen uit hun jeugd. Aan de hand van een aantal steekwoorden – opgesteld met behulp van de ouders – lieten de onderzoekers de studenten vertellen. Tussen de ‘echte’ steekwoorden zaten echter expres ook een aantal die refereerden aan een nepherinnering over een bruiloft waarop ze limonade hadden geknoeid op de vader van de bruid. Dit was nooit gebeurd, maar toch probeerden de studenten – geheel in de overtuiging dat hun ouders deze steekwoorden hadden aangeleverd – het ‘limonade-incident’ te visualiseren. In een tweede sessie bleek dat dit imagineren bij 27% van de studenten had geleid tot een gedetailleerde herinnering waarvan de studenten ervan overtuigd waren dat die echt was.

Een grondige visualisatie van een misdrijf – zoals bij een imaginatieverhoor – gecombineerd met grote druk om te twijfelen aan je eigen geheugen – zoals bij de ‘Zaansachtige’ verhoormethode – zijn een psychologisch ramprecept. Met deze experimenten in je achterhoofd is het dan ook geen wonder dat Borsboom zei schuldig te zijn aan het misdrijf in het Schiedamse park. Hij was overigens onschuldig: op 6 augustus 2004 bekende Wik H. spontaan de moord en poging daartoe gepleegd te hebben. DNA-onderzoek wees uit dat hij het inderdaad had gedaan, en Borsboom werd vrijgelaten.

 

Het geheugen van Lucia de B.
Ook als je niet ten onrechte bekent kan je gebrekkige geheugen je als verdachte behoorlijk in de problemen brengen. Dat gebeurde bijvoorbeeld Lucia de B. Zij werd veroordeeld voor de moord op zeven patiënten van verschillende ziekenhuizen. Een belangrijk deel van het bewijs tegen haar was haar eigen ‘leugenachtige’ karakter. Deze onbetrouwbaarheid was voor de rechter aanleiding om Lucia de B.’s verklaringen terzijde te schuiven als onwaar. Maar was ze wel echt leugenachtig, of had ze gewoon – net als wij allemaal – last van een feilbaar geheugen?

Een voorbeeld: Lucia de B. weet zich niet meer te herinneringen of ze op de avond dat een van haar vermeende slachtoffers sterft een bepaald alarm heeft onderdrukt of niet. Ze denkt van wel, want het is een gebruikelijke handeling: het alarm gaat af, dus ga je bij de patiënt kijken wat er aan de hand is. Als je de kamer binnenloopt druk je even op een knopje waardoor het alarm een paar minuten ophoudt met piepen, omdat dat lawaai anders afleidt. Lucia de B. verklaart hierop dat ze dan wel het alarm onderdrukt zal hebben. Ook bij andere routinehandelingen moet ze de rechters vaak een verklaring schuldig blijven, wat de rechter opvat als inconsistent, of een poging om de waarheid te verdoezelen.

 

‘Ik weet het niet’ is deel van de waarheid
Toch kunnen we dat ‘niet weten’ vanuit de psychologie goed verklaren. We hebben namelijk twee soorten herinneringen: episodische en semantische. In het episodisch geheugen slaan we concrete gebeurtenissen op, zoals de herinnering aan je zestiende verjaardag. Zo’n herinnering is tamelijk gedetailleerd. Het semantische geheugen werkt anders. Hier zitten abstracte dingen opgeslagen waar je normaal niet bij nadenkt, zoals de betekenis van het woord ‘taart’, en hoe je een kraan dichtdraait.

Door een vergelijkbare gebeurtenis vaak mee te maken, kan de herinnering daaraan van episodisch in semantisch veranderen. Eric Rassin geeft in zijn boek ‘Tussen sofa en toga’ een voorbeeld: een kind dat één keer is mishandeld door zijn vader, weet zich allerlei details te herinneren. Maar wordt dit kind vijftig keer mishandeld, dan ontstaat er semantische kennis. Details over bijvoorbeeld het tijdstip waarop elke mishandeling precies plaatsvond gaan dan verloren.

Dat blijkt ook uit het onderzoek door Van den Houdt en Kind. Zij lieten 39 gezonde proefpersonen achter een computer plaatsnemen. Negentien van hen kregen de opdracht om met de muis 22 keer een drietal gaspitten open te draaien, dan weer dicht, en dan te controleren op ze wel dicht waren. De anderen draaiden alleen de eerste en 22ste keer aan de pitten, en kregen daartussen een andere taak: ze moesten lampen aan en uit zetten. Bij deze ‘lampgroep’ was de herinnering aan de laatste keer gaspitten draaien en controleren veel levendiger en gedetailleerder dan bij de eerste groep die dat 22 keer had gedaan. Iets herhaaldelijk doen leidt dus tot minder zekerheid in plaats van meer.

Hetzelfde gebeurt er bij routinehandelingen als het snoozen van je wekker of de deur op slot doen. Je weet soms direct erna al niet meer zeker of je het gedaan hebt, laat staan dat je na anderhalf jaar een zinnig antwoord kan geven op de vraag of je op woensdag 10 maart de deur wel op slot hebt gedaan. Het enige wat je daarvan in alle eerlijkheid kan zeggen is dat je het niet weet, maar dat je denkt dat je het wel gedaan hebt omdat je altijd de deur afsluit. Net als Lucia de B.

 

Mistige herinneringen uit een grijs verleden
We hebben gezien dat het feilbare geheugen al enkele maanden – in het geval van de Schiedammer parkmoord – of enkele jaren – in het geval van Lucia de B. – voor allerlei justitiële moeilijkheden zorgt. Maar hoe zit dat na vele jaren? Die vraag werd deze zomer actueel, toen de Tweede Kamer besloot dat het Openbaar Ministerie in sommige gevallen in een oude zaak opnieuw tot vervolging mag overgaan. Ben je dus al een keer vrijgesproken, dan kan het OM je bij nieuw bewijs nogmaals voor de rechter brengen. Deze regel geldt voor bijvoorbeeld nieuw DNA-bewijs maar ook voor een nieuwe getuigenverklaring. Is dat psychologisch wel verantwoord?

Het is voor mensen soms moeilijk om onderscheid te maken tussen echte, eigen herinneringen en gerelateerde informatie uit een andere bron. Dit verschijnsel noemen we bronamnesie: twee herinneringen, bijvoorbeeld aan een gesprek dat je hebt gevoerd en aan een krantenbericht dat je hebt gelezen, fuseren tot één. Meestal maakt dat niet zoveel uit: het is niet erg als herinneringen aan een vakantie toen je klein was vooral voortkomen door de verhalen van je ouders of door wat je zelf hebt gezien. Maar als je vele jaren na dato nog over een gesprek moet verklaren voor de rechter, dan is het wel van groot belang.

Neem de begraafplaatsmedewerker die eerder dit jaar verklaarde de dag na de Deventer moord een gesprek te hebben gehad met de klusjesman. In dit gesprek zou de klusjesman hebben verteld hoe het slachtoffer, een weduwe, om het leven was gekomen. Dit was toen echter nog niet bekend, behalve natuurlijk bij de dader. Voor de duidelijkheid: momenteel zit Ernest Louwes, en niet de klusjesman, in de gevangenis voor de moord. Echter, zonder de getuige van kwade opzet te betichten moet je toch de mogelijkheid meenemen dat hij na bijna acht jaar dat toch eigenlijk niet meer precies kan weten. Is de inhoud van het gesprek zoals hij zich dat nu herinnert misschien gekleurd door wat hij later in de krant las? Of had hij het gesprek wel met de klusjesman, of met iemand anders?

 

Onterecht beschuldigd
Het komt vaker voor dat in een strafzaak iemand onterecht van iets wordt beschuldigd. Soms wordt een onschuldige omstander zelfs als dader gezien. Eric Rassin haalt in zijn boek een bekend voorbeeld aan van de psycholoog Donald Thomson. Hij werd verdacht van de verkrachting van een vrouw die in haar eigen huis televisie aan het kijken was. Ze herkende hem als de dader, maar dit bleek onmogelijk: Thomson was die avond live op televisie geweest. In het hoofd van het slachtoffer was de herinnering aan die liveshow met die aan de verkrachter samengesmolten.

In dit licht lijkt het niet zo’n goed idee om iemand opnieuw te vervolgen omdat een getuige jaren na het misdrijf zich ineens iets weet te herinneren, hoe overtuigd hij zelf van die herinneringen is. Kwade opzet is niet het probleem; het gebrekkige geheugen van mensen des te meer. Zonder al te veel moeite twijfelen we zodanig aan ons eigen geheugen dat we onszelf of anderen in de problemen brengen. En zodra iets routine wordt, is de kans groot dat we er helemaal geen herinnering aan hebben. Rechters zouden er goed aan doen lering te trekken uit de psychologie, en de feilbaarheid van het menselijke geheugen mee te nemen in hun beslissingen. Want elke onschuldig veroordeelde is er één te veel.

Dit artikel verscheen in december 2007 op Kennislink.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.